maandag 25 maart 2013

Punthoofd

De Standaard Hoofdpunten van de dag (25/3/2013).

“Mijn hoofd gaat sneller dan dat van anderen”, Gert Verhulst, p. 38

“Nog nooit zulke koude voeten gehad”, Fabian Cancelarra, p32 (hij reed nochtans op kop…)

“Sarkozy op voet van oorlog met rechter”, p. 14-15 (genekt door de hoofdbutler!!)

“Een 17 –jarige jongen uit Charleroi vecht voor zijn leven, nadat hij een kogel in het hoofd heeft gekregen” , p. 13.

“Van éminence grise naar gezworen vijand” , p18, over Poetin-criticus Boris Berezovski (wiens chauffeur overigens bij een bomaanslag in 1994 werd onthoofd)

“In Israël wordt wel eens gezegd dat je een nieuwe harde schijf krijgt als je achttien wordt. Het is alsof ze hier aankomen als baby’s en zeer snel volwassen worden. Je kunt ze echt kneden. Dat geeft voldoening.”, Daria, een duidelijk trotse 19-jarige commandant in het Israëlische leger, p 21. (liever in het leger dat in de hulpverlening natuurlijk).

“Mijn knie doet pijn, maar ik mag niet panikeren”, p31, Tom Boonen  weet waar de echte problemen schuilen… (Vorig jaar waren er darmperikelen en een elleboogontsteking, dit jaar bezeert hij zijn knie naar eigen zeggen ‘in de buik van het peleton’)

donderdag 21 maart 2013

Eigen schuld, dikke Cypriotische bult!


Eigen schuld, dikke bult?
Ik ben ontzet door het gros van de (gepubliceerde) reacties op de discussie van de dag (dS 21/03/13): “Heeft u er 17,47 euro voor over om Cyprus te redden?”
Het gaat over geld, en ineens komt het slechtste van de mens naar boven, weliswaar overgoten met een sausje van rationele argumenten, dat spreekt voor zich.

Mensen maken fouten. Ja, er werd in Cyprus veel te veel op winst en veel te weinig op het bijhorende verlies gefocust. Maar de dikke bult is blijkbaar opeens louter eigen schuld, of in dit geval: de eigen schuld is eigen schuld.
Net op die momenten is solidariteit belangrijk. Solidariteit is doorgaans misbaar wanneer zich geen enkele fout heeft voorgedaan, maar des te meer gewenst wanneer er wel fouten in het spel zijn.


Empowerment
Ik ben een groot voorstander van het emancipatorische, empowerende gedachtegoed: problemen mogen niet zomaar – in zeven haasten - opgelost worden op (louter) symptomatisch vlak, er dient een zeker ‘lijden’ te blijven bestaan, opdat men in zichzelf de nodige motivatie kan vinden om in actie te treden. Wie dat lijden wegneemt, ontneemt de persoon/bevolking in kwestie ook de motor om iets aan de situatie te veranderen.
De reacties op sociale media en in de krant zijn, hoe emancipatorisch ze ook klinken, echter van een andere orde: laissez-faire. “Ze hebben het zelf gezocht, laat ze het maar zelf oplossen.”
Waarom zijn ze van een andere orde? Omdat er geen empowerment bestaat zonder ondersteuning.


Frustratie
Een prachtige definitie van empowerment, van de hand van Van Hove, luidt als volgt:
Bij het geven van de juiste hoeveelheid en de juiste inhoud van ondersteuning worden mensen in staat gesteld om toegang te krijgen tot die bronnen van informatie, of tot die bepaalde relaties die hen de mogelijkheid bieden om de controle over hun eigen leven in handen te nemen of te houden.”Heb ik al gezegd dat het een prachtige definitie is? Ze is in eerste instantie toepasbaar in het orthopedagogische en/of psychologische veld, maar is in situaties als deze ook zeer verhelderend.
Zowel teveel als te weinig als inadequate ondersteuning verhinderen empowerment. Te weinig is laissez-faire, teveel is faire à sa place.
Concreet voorbeeld: a) Cyprus onvoorwaardelijk alle schuld kwijtschelden, b) Cyprus alles zelf laten oplossen, of c) elke Cyprioot een zonnebril geven, zijn vormen van ondersteuning die wellicht helemaal niet constructief of empowerend zullen werken.
Een vraag die daarbij gesteld kan worden, is: willen we dit eigenlijk wel? Of is dit een gelegenheid om onze wraak- woede- en frustratiegevoelens op anderen uit te werken?


Wiedergutmachung
Wij Belgen zijn, net als de rest van de Westerse burgers, alles behalve een foutloos parcours aan het lopen: we souperen onze natuurlijke reserves in recordtempo op en leven ver boven een stand die in harmonie is met een zeker ethisch en/of milieubewust niveau.
Ook wij zijn teveel met een zekere winst bezig en te weinig bereid de nodige verliezen te dragen. Kiezen is immers ook verliezen.
Ik hoop echter dat onze kinderen, die daar deels de gevolgen van zullen dragen, ons later niet onze eigen boontjes zullen laten doppen zonder de ondersteuning die we ongetwijfeld hard nodig zullen hebben, wat neer zou komen op “boontje komt om z’n loontje”.
Ik hoop dat de generaties na ons, bereid zullen zijn om een constructieve ondersteuning te bieden die 1) niet zó groot is dat ze ons van alle verantwoordelijkheid ontslaat maar ook 2) niet zó klein is dat ze alle verdere ontwikkeling én Wiedergutmachung onmogelijk maakt. 

donderdag 14 maart 2013

Pauselijke uitspraak over holebi-adoptie


Inleidend

Onze nieuwe paus zou in het verleden verklaard hebben dat het adopteren van kinderen door holebi-koppels een vorm van discriminatie is jegens het kind.
Her en der zijn mensen en verenigingen verontwaardigd. Maar als ik even de onmiddellijke context verlaat, zeg ik: hij heeft gelijk.

 

Over holebi- en heterokoppels

Ik verklaar me nader: Holebi koppels die een kind opvoeden, doen dat in een heel specifieke situatie, in een welbepaalde tijd en cultuur. Ze geven hun kind bepaalde waarden mee. En ze onthouden hun kind sommige zaken, die misschien een voordeel zouden zijn in hun verdere leven. Heel wat zaken die bij andere gezinsvormen faciliterend werken omdat ze de norm volgen, zullen hier niet vanzelfsprekend zijn, en de kans dat een kind in dit gezin tegen een en ander moet opboksen is groot. Dat is inderdaad een vorm van discriminatie.

Wel, in die zin verschillen holebi-gezinnen geen moer van andere koppels, in casu heteroseksuele koppels. Ook die voeden hun kind op in een bepaalde tijd en ruimte, bieden het bepaalde voor- en nadelen en ontzeggen het allerlei zaken. Ook hún kind zal bepaalde zaken die faciliterend werken, ontberen (tenzij hun ouders alléén maar sociaal wenselijk/normconformerend gedrag vertonen, wat op zich al een hele kluif zal zijn voor het opgroeiend kind in kwestie) en ook hún kind zal tegen een en ander moeten opboksen. Net omdat zij, en niet een ander ouderpaar, de opvoeding voor hun rekening nemen. En elke ouder is beperkt, want uniek. De sterkte is meteen de zwakte, of omgekeerd.


Structurele discriminatie

Met andere woorden: De opvoeding van een kind is misschien wel altijd discriminerend naar een kind toe. Het kind moet het doen met ouders die vanuit een heel specifieke invalshoek hun werk als ouder doen. Al is dat nog zo goed, het zal altijd anders zijn dan de opvoeding van andere ouders. De opvoeding zal kansen bieden, maar ook kansen ontnemen. Discriminatie heeft te maken met onderscheid maken, waaruit (meestal) nadeel voortvloeit voor een specifieke partij. Wel, als ouder kan je niet anders dan een onderscheid maken tussen je eigen kind en dat van anderen en vanuit dat onderscheid je kind ondersteunen op een heel subjectieve manier.
Geboren worden in een gezin van tien, in een kansarm gezin, in een gezin van ouders met psychiatrische problemen,…  het houdt een zekere discriminatie in… net als geboren worden als enig kind, in een erg rijk gezin of een gezin van ouders zonder noemenswaardige problemen. Allen kennen ze een vorm van discriminatie: het betreft telkens ‘een’ gezinsvorm, ‘een’ opvoeding die een kind bepaalde zaken aanbiedt en andere ontzegt.

Maar het begint al vroeger: geboren worden, is helemaal geen emancipatorische zaak. Geen enkel kind wordt gevraagd naar z’n mening, geen enkele baby krijgt de keuze of hij al dan niet geboren wenst te worden en indien ja, bij welk soort ouders.
Geboren worden heeft eigenlijk iets structureels discriminerends, de stem van de infans wordt niet gehoord.


De romantisering van het gezin


Vaak zien we bij streng gelovigen een soort verabsolutering van het gezin, van kinderen krijgen binnen een stabiele gezinsvorm, binnen het heteroseksuele huwelijk. Het is mijns inziens een vorm van romantisering van het ‘normale’ gezin, die al dan niet deels voortkomt uit het zelf niet hebben van kinderen. Het normale gezin wordt bijna vergoddelijkt, in navolging van het huwelijk als goddelijk instituut.
Tegenover die romantische visie op het heteroseksuele gezin, staat dan bijvoorbeeld de idee van holebi-koppels, al dan niet met kinderen. Die vorm is dan natuurlijk eerder ‘des duivels’.
Beide visies kaderen in hetzelfde ideaal en houden elkaar in stand. Toegeven dat holebi-gezinnen misschien nog zo slecht niet zijn, is inzien dat heteroseksuele gezinnen misschien niet altijd goed zijn.

Maar hetzelfde geldt voor alle ouders: het is gemakkelijk om alleen maar snel de pauselijke afkeer van holebi-adoptie neer te sabelen. Het is iets moeilijker om tegelijk toe te geven dat elke ‘normale’ gezinsvorm een vorm van discriminatie is jegens het kind.
Vanuit die idee valt trouwens heel wat constructiefs te doen met opvoeding. Meer zelfs, ik denk dat het verabsoluteren van de eigen gezinsvorm en/opvoedingsnormen en het ontkennen van het structureel discriminerend kader van een gezin (of simpeler: de begrenzingen en beperkingen), in de weg staat van de ‘groots mogelijke vrijheid’ die het kind geboden kan worden, van het ‘grootst mogelijke verschil’ dat kan bestaan tussen de ouders en het kind, opdat een kind zich tot uniek individu kan ontplooien.

In dat licht kan de uitspraak van de paus misschien (radicaal) anders worden geformuleerd: “Opvoeden van kinderen door holebi-koppels is even discriminerend naar kind als opvoeden van kinderen door heterokoppel”. Maar misschien zijn dan nog meer mensen boos…

zaterdag 9 maart 2013

The good enough mother ain't so bad...

Over een knappe jongeling...

Enige tijd geleden kaartte ik in deze blog het dubieuze idee aan van allerlei topdingen zoals topcriminelen en hun evenbeelden de toprechercheurs, topbankiers en topkoks ("De markt is een viswijf")
Deze week verscheen een in mijn ogen eerder trieste uitspraak van Tia Hellebaut (dS 7/3/13): ”Maar én supermama én superatlete, dat lukt niet”. Ze noemt zichzelf in het artikel ook topsportvrouw. In elk geval, ze besluit om met haar sportcarrière te stoppen. Ze kan geen  vrede nemen met middelmatigheid.
Toen ik mijn leven als knappe jongeling doorbracht, was er weinig waar ik meer op neerkeek dan op middelmatigheid. Ik had er ook een heilige schrik van. Ik zwoer mezelf dat ik nimmer of nooit een middelmatig leven zou leiden, dat stond voor alles wat saai, doordeweeks en onopvallend was.
Nu ik de leeftijd heb bereikt waarop ik destijds vooruitblikte, moet ik het volgende vaststellen: Ik denk er nog steeds ongeveer hetzelfde over… maar in de ogen van de puber die ik was, ben ik hoogstwaarschijnlijk erg middelmatig. Hoe die paradox uit te leggen?


Tia Hellebaut

De volgende belangrijke nuance in gedachtengang is de sleutel: vandaag probeer ik waar mogelijk te volgen wat mijn verlangen me als richting aanwijst. Enkel in dat opzicht ben ik niet middelmatig, want ik durf mijn neus achterna te gaan én mijn hart te leggen in wat ik doe. Als dat mogelijk is tenminste. Maar goed, dat is zelden saai of zielloos.
Soms doe ik unieke dingen, soms erg doordeweekse. Maar wat ik wil zeggen is dit: mijn idee van middelmatigheid was vroeger ‘dat wat iedereen doet’ of ‘het niveau dat de meesten ergens in bereiken’. En een vol leven leiden was dan bijgevolg dingen doen die anderen niet doen of de dingen veel beter doen dan de anderen.

Vandaag laat ik die ‘anderen’ zoveel mogelijk voor wat ze zijn. Mijn plezier wordt veel minder gestuurd door anderen, waar ik me dan óf zou moeten tegen verzetten, óf die ik zou moeten overtreffen. Als ik me daar in zou engageren, draait mijn hele leven rond die ‘anderen’, toch? Dan kijk ik de hele tijd over de haag. Dan leef ik ‘voor de buren’.

Als ik Tia Hellebaut hoor, dan voel ik het grote gewicht die de ander in haar leven inneemt, een ander die eigenlijk haar richting bepaalt: wat ze zelf verlangt of hoe zij dat wil bereiken, is niet de norm die ze volgt. Want het resultaat daarvan zou zijn dat ze het onvermijdelijk af en toe ‘minder goed’ zou doen dan de ander.
Met haar uitspraak oriënteert ze zich naar het moederschap van anderen en daar wil ze de overtreffende trap van zijn.

Good enough

Een topmoeder is zowat het omgekeerde van wat de psycholoog  Winnicott de ‘Good enough mother’ noemt.  Wel, die is zo slecht nog niet…
Good enough’ wil misschien niet zozeer zeggen: “ik stel me tevreden met de middelmaat en streef niet naar iets beters”. Maar wel eerder: “Het is goed genoeg om vervolgens met rust gelaten te worden door die ander en alles wat die voorschrijft om me te kunnen concentreren op mijn eigen verlangen.”

Het woord “genoeg” wijst ook op een zekere mate – en verwijst dus ook onrechtstreeks naar de middel-matig-heid: Er is een grens die hier in acht wordt genomen. Ook in het moederschap. Teveel, te goed moederschap werkt verstikkend…

De Goede Bedoelingen van anderen kunnen ons immers verpletteren. Diegenen die handelen vanuit goede intenties, zijn niet zelden een beetje blind voor de eigen drijfveren. Ze denken te weten wat de ander wil, denken te weten wat de universele norm is en proberen daar hun best voor te doen. Dat de subjectieve normen van diegenen die ze met goede bedoelingen overstelpen misschien iets helemaal anders inhouden, komt dan niet eens in hen op. Of nog: de top van de moeder/vader is misschien niet de top van het kind.
In die zin laat het ‘good enough’ van de ouder ook voldoende ruimte voor het ‘good’ van het kind.

Het alternatief is één Good, voor iedereen. Dát is echte middelmatigheid…

donderdag 7 maart 2013

Bedrijfswagens: onnadenkende winst of weloverwogen verlies?

“Die hele ACW-soap roept behoorlijk wat pertinente vragen op, nog los van die eventuele fraude. Of je mag protesteren tegen een systeem waar je zelf van profiteert, bijvoorbeeld. Ik zou zeggen: waarom niet, eigenlijk? Zelf ben ik de gelukkige bestuurder van een bedrijfswagen, maar tegelijk ben ik geen vurig voorstander van het systeem. Het is een oneigenlijke vorm van salaris die niet meetelt voor je pensioen, en het is ongetwijfeld één van de factoren die ons verkeer elke dag in de knoop leggen. Vraag: moet ik nu mijn wagen inleveren? Antwoord: ik denk er nog niet aan.”

Aan het woord is Joël De Ceulaer in De Standaard (7/3/13). Zoals altijd speel ik niet op de man, maar op het discours. En wat een discours… Alweer tijd voor een deconstructie!

“Ik denk er nog niet aan”

Na zo’n redenering is dit de arme, maar vooral arrogante conclusie. Er nog niet eens aan willen denken, wil zeggen: “dit is lucht voor mij, het bestaat niet (als optie)”. En ook: “Ik voel me te goed voor het verlies dat hier wordt voorgesteld.”
In deze uitdrukking ligt de klemtoon doorgaans op het woord ‘dénken’. Ik weet überhaupt niet of iemand die weigert om over iets na te denken, een prachtige redenering neerzet. Het betekent namelijk dat je een (essentiële) variabele weigert mee te nemen in je argumentatie: “Ik spreek over een onderwerp, maar over één factor mag niet gesproken worden.” Iemand die weigert om iets nog maar in overweging te nemen, dat getuigt van een verdringing.
Als we de klemtoon verleggen naar het eerste woord – ik – dan krijgen we : “ík denk er nog niet aan.”, als in: “Met alle chinezen maar niet met den dezen.” Als in: “Als sommige zo stom zijn om dat soort verlies wel in overweging te nemen, dan zijn zij niet goed wijs.”
Maar wie het niet in overweging wil nemen, legt de bal in het kamp van de ander en ontloopt het eigen aandeel: “zolang ‘zij’ met geen betere voorstellen komen, moet je van mij niet verwachten dat ik in mijn eigen vel snijd. Wie dat wel doet, is dwaas.”

Nochtans, de uitdrukking volgend, zijn ‘zij’ net diegenen die er wél over hebben nagedacht. Dat hij de “gelukkige” bestuurder is, wijst hier alweer op: "ik ben toch niet gek? Ik ben gelukkig, hoor, aan mijn gedrag scheelt niets."

Solden!

Ook het werkwoord “profiteren” onderstut deze redenering. Profiteren is genieten van iets dat een ander verschaft. En zolang een ander het aanbiedt, hey, waarom niet? “Ik ben toch niet gek?!”

Ik herinner me een uitspraak van iemand die me in de winkel aanmaande om te ‘profiteren’ van de solden. Ik vond echter niets naar mijn gading, en de persoon in kwestie bekeek me alsof ik van een andere planeet kwam. Mijn ‘smaak’ leek ineens van geen tel te zijn. Omdat me een ‘voordeel’ werd aangeboden, werd ik geacht om daar sowieso op in te gaan. Zonder mij af te vragen of ik het wel wilde. Ik mocht er dus eigenlijk nog niet aan denken…. ‘Profiteren’ schakelt gedeeltelijk het eigen verlangen uit: de vraag naar het subjectieve verlangen wordt dan niet gesteld, wel deze: “als het me wordt aangeboden, zou ik toch gek moeten zijn om er niet van te profiteren?”

Onnadenkende winst of weloverwogen verlies…Het eerste zal wellicht sneller tot excessen leiden, omdat die factor verdringing zo prominent aanwezig is ( verdringing in de zin van “je moet er zelfs niet over beginnen, ik wil het zelfs niet horen!”).
Bij het weloverwogen verlies daarentegen, krijg je in het beste geval een relatieve keuze: iemand die ergens over nadenkt, mondt vaak uit bij een keuze, waar een verlies aan vast hangt, want “kiezen is verliezen”. Voor elkeen onder ons zal het evenwicht winst-verlies er anders uitzien.
Bijvoorbeeld, als het over (bedrijfs)wagens gaat: sommige gezinnen hebben er twee, andere één, nog andere geen. Sommige rijden er veel mee, andere weinig. Maar nadenken bij een aanbod, kritisch staan tegenover wat er op de markt is en ons wordt aangeprezen als zijnde louter een voordeel, is dat geen winst op menselijk vlak? Mogen we dat als maatschappij niet verwachten van alle burgers?
Winst is nooit absoluut. Je kan wel die illusie creëren door blind te blijven voor de verliezen die ermee gepaard gaan. Maar trots zijn op die blindheid? En het eigen aandeel wegduwen? Dat is zuivere arrogantie.

Winst. Winst. Winst

En dan zijn er nog de kleine woordjes, die toch veel zeggen: “Soap” bijvoorbeeld. Daarmee zegt de auteur dat het sop de kool niet waard is, al dat gedoe om niets, zeg!

Ook ‘ik zou zeggen: waarom niet eigenlijk?’, zegt veel: het doet als uitdrukking beroep op het zogenaamde gezond boereverstand: “al die heisa, zeg… Mensen, gebruik toch eens uw verstand!” Dat laatste is natuurlijk ironisch, gezien de auteur er nog niet eens aan wil denken.
Die “eigenlijk” claimt een vanzelfsprekende waarheid, veel vanzelfsprekender dan het gedoe van de soap. Het is: de eigenlijke waarheid, de basis, hoe het werkelijk is, of zou moeten zijn als alles niet zo werd opgeblazen…
Ik ben geen vurig voorstander van het systeem” is ook mooi: waarom dat adjectief “vurig”? Is hij een voorstander, maar geen vurige? Hij zet het eigenlijk te kakken: Vurig heeft in deze context iets negatiefs, iets lachwekkends: “Vurig? Nee, dat nu ook weer niet, dat zou wat extreem zijn. Maar een ‘gewone’ voorstander, daar is niets mis mee.” Met andere woorden, door de uitdrukking “vurige voorstander” te gebruiken, legitimeert de auteur net het (gewoon) voorstander zijn.
Als we dan kijken waarom hij in de eerste plaats geen “vurig voorstander” is, begrijpen we meteen bovenstaande: “het is een oneigenlijke vorm van salaris die niet meetelt voor je pensioen”. Let op het strenge woordgebruik. Maar inhoudelijk: Ik. Ik. Ik. Of nog: Winst. Winst. Winst. Het doet vermoeden dat op het moment dat er in deze fiscale regeling iets zou veranderen, de auteur vast meteen wel (gewoon) voorstander wordt…
Pas in de tweede plaats, duikt het verkeer op: “het is ongetwijfeld één van de factoren die ons verkeer elke dag in de knoop leggen.” Het woordgebruik is al meteen minder streng: “ongetwijfeld”’, “één van de”, “in de knoop leggen”, het kost bijna moeite om het gezegd te krijgen! Je struikelt bijna over de eufemismen.
Ineens is het ook “ons verkeer” – gedeelde verantwoordelijkheid, nietwaar? – terwijl het daarnet “je pensioen” was – directe aanspreking van de lezer: “ga je aan je zuurverdiende centjes laten zitten?”

Anti-protest

Nu kan ik wel tegen paradoxen. Er zijn er zoveel in mijn leven: A zeggen en B doen, C zijn en toch voortdurend D willen,… het is me niet vreemd. Het is waar, er is iets fundamenteels hypocriet aan onze aard, en dat hoeft niet noodzakelijk negatief te zijn. Niemand valt samen met zichzelf, niemand valt samen met zijn idealen. Wie daarnaar streeft, mondt vaak uit in extremisme: dé katholiek, dé moslim, dé ecologist, … Dan moeten de contradicties die verdrongen worden elders bevredigd worden en dat leidt dan meestal weer tot onvermijdelijke huichelarij én misbruik.
De auteur van bovenstaand stukje wekt de indruk met een paradox om te kunnen gaan -  protesteren tegen een systeem waar je zelf van profiteert – maar hij doet het net niet! Hij protesteert helemaal niet. “Er nog niet eens aan denken” is: geen keuze willen maken. Want: geen verlies willen maken.

Iemand die dit uitspreekt, protesteert niet. Dit is anti-protest, het holt de waarde van protest uit.

zondag 3 maart 2013

Pervertie

Het is een perverte vraag: “Waarom?”

Voor de nabestaanden is het geweld zinloos. En ze verwachten een antwoord, een motivering van Kim De Gelder; ze verwachten dat hij het zinvol maakt.
Van zodra het zinvol is, kunnen zij, en zij alleen, de zinloosheid ervan aantonen. Maar pas wanneer het eerst zinvol is geworden. Die actieve houding, daar zijn ze wellicht naar op zoek.

Vandaag wordt de zinloosheid hen opgedrongen. De zinloosheid vandaag is niet voldoende zinloos. Omdat ze de belofte draagt van een mogelijke zinvolheid. Het zwijgen van Kim De Gelder is zwanger van betekenis.

Alleen: Kim De Gelder is niet in staat om het geheel van de gebeurtenissen zinvol te maken. Niet in de betekenis die wij onder zinvolheid verstaan.
Het is niet zinloos, dat voelen we , dat denken we in zijn grijns en in zijn schijnheiligheid te zien; maar het is niet zinvol, ook dat zien en horen we maar al te goed, wanneer we even ons begrijpelijke verlangen naar straf opzij zetten.

Wat is het? Het is waanzin. En met die waanzin hebben we geen affiniteit. Ze werkt bevreemdend, alliënerend zelfs.
De waan-zin die Kim De Gelder, zichzelf daar al dan niet toe verplichtend, op zijn daden zal kleven, zal de nabestaanden nog verder weg trekken van de betekeniswereld die ze koesteren en waarin zo’n gat is geslagen.
Ze zullen geen volheid krijgen die ze kunnen doorprikken, zinledig maken om vervolgens, in hun rouwproces, zelf in te vullen met betekenis.
Ze zullen wel een overvloed aan krank-zinnigheid krijgen: te weinig zinvol om te doorprikken, te zinvol om als voldoende zinledig te ervaren en naast zich neer te leggen en eindelijk te beginnen rouwen.
De waanzin van Kim De Gelder verschaft hen nooit dat soort betekenissen die ze kunnen leegprikken of waar ze net tegenaan kunnen stampen. Ze zal de nabestaanden opzadelen met een surplus aan betekenis waar ze niets mee kunnen aanvangen. En dat is pervert.

vrijdag 1 maart 2013

Famille nombreuse


“Le mieux est l’ennemi du bien” las ik deze week in de krant.  Maar weet dat het netwerk veel uitgebreider is:

Le pire est l’ami du mieux. Mieux vaut être seul que mal accompagné. Le mal est un bien qui n’est pas à sa place. Le bien est l’ennemi du meilleur. Alors le meilleur et le pire se sont mariés. Pour le mari, sa femme est toujours  pire. La femme, elle, n’existe pas…

woensdag 27 februari 2013

Overlast

"Ik laat mijn schapen niet meer grazen langs de Coupure. Er was te veel overlast. Van de mensen ten opzichte van de schapen, welteverstaan."

Dat zegt herder Tim Aerts vandaag in de krant (DS 27/02/13). Met zo'n uitspraak hoef ik zelfs geen inspiratie te hebben om het even over onze condition humaine te hebben in deze blog! Of misschien nog dit, de kop van het artikel luidt:

"Herder ziet kudde langs Gentse Coupure niet meer zitten." Toch ook mooi...

dinsdag 26 februari 2013

Kim De Gelder angstaanjagend normaal?

Kim De Gelder: angstaanjagend normaal.”, zo kopt De Standaard vandaag.
Eindelijk eens iemand die onze normaliteit angstaanjagend durft te noemen, dacht ik, weliswaar deconstructiegewijs...


Wat Kim De Gelder deed is pure horror, in de eerste plaats voor alle nabestaanden. Maar het is uitzonderingshorror: statistisch gezien nauwelijks significant. Daarom wellicht dat het zo bezwerend werkt allemaal.
Wat dan weer wel significant blijkt, zijn de honderdduizenden horrordaden elke dag, gepleegd door de ‘normalen’ onder ons. Een kindergreep, uit de krant van vandaag:

 - Het paardenvleesschandaal, waarbij vlees van sportpaarden – niet voor de voedselketen bestemde, vol hormonen en antibiotica gepropte dieren – als rundsvlees werd verkocht.

- Aardoliebedrijf BP dat miljoenen olievaten dumpte in de oceaan, na de explosie van boorplatform Deepwater Horizon.

- Een Palestijnse gevangene die net stierf door marteling.

- Duizenden Syriërs die hetzelfde lot ondergaan op dit eigenste moment.

Bovenstaande betreft gruwel die bedacht en/of uitgevoerd wordt door ‘normale’ mannen en vrouwen, moeders en vaders, zonden en dochters. Die gruwelijke abnormale normaliteit verontrust me meer dan Kim De Gelders angstaanjagend normale abnormaliteit.

maandag 25 februari 2013

Maya de bij

In de hele bijendiscussie (vandaag nog in de krant) ontbreekt een belangrijke stem: die van de bij zelf. Omdat ik het emancipatorisch paradigma hoog in het vaandel draag, volgen hier – en daar ook – wat citaten van Maya de bij.
Met zachte hand even uit hun context gehaald en in een antropocentrischer perspectief geplaatst, kunnen haar uitspraken zo met die van Sartre verwisseld worden:

 

“Ik ben blij dat ik eruit ben, het was zo benauwd!”

“Het wordt steeds gekker.”

“Nou zeg, komt er nooit geen einde aan?”

“Laat niet alweer je kop hangen omdat je niet kunt vliegen. Ik heb pas geleden nog een paard leren kennen en dat kon ook niet vliegen.”

“Objection contre la science: ce monde ne mérite pas d’être connu.” (kan ook van Cioran zijn…)

“Wat doen die daar nou?”

“Je moet natuurlijk niet een gezicht opzetten als van een verregende tulp.”

“Waarom leg je het me niet uit, maar dan zo dat ik het kan begrijpen?”

"Weet je waarom het spreken je zoveel moeite kost? Omdat je altijd op je eentje rondkruipt.”

“Ik weet waarom u het me niet zegt; omdat u het zelf niet weet!”

“Waarom lacht u? Ik vind het helemaal niet leuk.”

“Hei daar, waar ben je?” (kan ook uitspraak in pauselijk privé-gebed zijn)

“Wacht even!”

“Oh, wat een mooie boel…”

“Ik geloof dat ik moet stoppen: als ik nog meer honing in doe, loop hij over.”

“We kunnen toch ook potjes met deksels maken, die niet kunnen overlopen?”

“Niemand heeft me verteld hoe zwaar het is.”

En, parce que “La chair des femmes se nourrit de caresses comme l'abeille de fleurs”, ook nog deze:

“Hallo Willy!”
"Kijk eens wat het leuk wiebelt als je er aan komt!”

 

vrijdag 22 februari 2013

Het nieuws onder deconstructie

De Standaard (22/2/13) een beetje anders...

BINNENLAND

 “Elke twee weken bom ontdekt” (p11)

“CD&V en Centrumlijst VLD leggen bom onder schepencollege” (p33)

*

“Politiecontrole maakt school” (p14)

“Zelfs eenvoudigste huiswerk lukt niet meteen” (p4)

 

BUITENLAND

“Ik werkte meteen op internationale topklanten” (p1) (quote overigens niet van een call-girl maar een Taks Consultant)

“Spionage onder politieke partijen dagelijkse kost in Spanje” (p3) (quote wellicht wel van call-girl)

 

GEZONDHEID

“Frankrijk dreigt voor EU het grootste zorgenkind te worden” (20)

“Wanneer verandert de wet mee met de psychiatrie?” (p41)

 

OPPORTUNITEITEN

“Grieken hebben geen geld om hun doden te begraven” (p27)

“De bodemloze put Dexia” (p27)

 

MODE & LIFESTYLE

“Gents OCMW houdt uitverkoop” (32)

“Beckham is een voetballend reclamebord” (p38)

“Overheid woog nooit zwaarder” (p1)

“Maatje te klein voor beste zestien” (p36)

 

SPORT

“Verdachten baseball-overval op café aan de galg gepraat” (p7)

“Dokter Gyselbrecht haalt slag thuis” (p12)

“Wonderboy Neymar is meer bezig met zijn haar dan met voetballen” (p37)

“Pistorius zou vriendin geslagen hebben met cricketbat” (p42)

*

“Sloveen opgepakt voor wedstrijdvervalsing” (p39)

“Iedereen zegt dat ik kan winnen” (p39)

 

WEER

“Vakbondsmilitanten blijven in de kou”(p4)

“In de kou speelt mijn hiel altijd op. Ik rij daarom met warmtepleisters” (p39)

 

JE MOET HET MAAR DOEN…

“Vrachtwagen verspert E40” (p33)

“Vrachtwagen kantelt over vangrail E17” (p33)

dinsdag 19 februari 2013

Met An Pierlé in de wagen!

Er gebeuren zoveel rare dingen. Het is alsof je in een wagentje zit dat op hol slaat en niet meer stopt: nieuwe technologieën, oorlogen… Er is iets aan het gebeuren
Aan het woord is An Pierlé in Metro (19/2). Daar herken ik me maar al te goed is, maar een deconstructie van de tekst dringt zich op!

Over wagens
An Pierlé spreekt over een ‘wagentje’ en niet over een wagen. Goed, dat verwijst misschien ook naar ondergrondse mijnkarretjes en dergelijke, maar er ligt meer onder de oppervlakte (om in de context te blijven…).
Een ‘wagentje’ beklemtoont het absurde karakter van het gebeuren. Een ‘wagen’ is al meteen ernstiger, en ernstige dingen slaan niet op hol. Daar gaan we tenminste van uit.
Nochtans zijn het mijns inziens net die zaken die ontsporen: Die zaken die de gekheid niet assumeren maar van zich afschuiven, als was het een fremdkörper. Ernst die zich van onzin distantieert, dat blijft gevaarlijk. En ‘veilige’ wagens, geven die ons geen vals gevoel van veiligheid, een collectief gedragen overschatting?
Een ‘wagen’ die op hol slaat is meteen ook heel wat bedreigender dan een ‘wagentje’. Dat laatste is weliswaar vinniger dan een wagen, maar heeft het om zo te zeggen goed voor met de inzittenden. Zo’n wagentje is lief en vriendelijk en is geen kwaad van zins.
Een wagen is dan weer veiliger, maar als die op hol slaat, wordt hij werkelijk een vijandig object.
Dat verkleinwoord wijst ergens op de hoop dat het uiteindelijk goed komt. Het is ‘maar’ een wagentje. De echte wagens vervolgen veilig hun route; de wagentjes – op de zijroutes die van minder belang zijn – slaan hier en daar op hol. Maar niets ernstigs…
Ik geloof het omgekeerde: De wagens slaan op hol. Het zijn echter onze eigen wagentjes, onze eigen kleine levens, onze particuliere wegen,  die  een verschil uitmaken.
En natuurlijk kunnen we ook gewoon de fiets nemen. Die stopt vanzelf als je niet meer trapt…

 

Er is iets aan het gebeuren
Dat alles noopt me ertoe te gaan denken dat de zin “er is iets aan het gebeuren” (uit bovenstaand tekstfragment), met slechts één letter verschil een andere, wellicht moedigere waarheid aan het licht brengt: Er is niets aan het gebeuren. Er is op mondiaal vlak veel beweging,  maar weinig slagkracht; veel praat, maar weinig daadkracht; veel gedoe om niets…
Iets dat ‘aan het gebeuren’ is, is ook milder dan iets dat ‘gebeurt’. Mild in een aantal opzichten.
Ten eerste dit: er gebeurt eigenlijk niet veel van wat er zou moeten gebeuren, van wat belangrijk is. Het nieuws wordt soms ook non-nieuws genoemd om die reden. Maar als we stellen dat het ‘aan het gebeuren is’ dekken we dat meteen toe: “nu gebeurt er inderdaad nog niet veel, maar het is bezig!”
Ten tweede: iets dat ‘gebeurt’ houdt een dreiging in, meestal van buitenaf: aardbevingen, crisissen,… ze vinden plaats, gebeuren. Iets dat ‘aan het gebeuren’ is, blaast ons niet omver, het neemt z’n tijd, verplettert ons niet in een fractie van een seconde, het ontneemt ons niet alles wat ons lief is in een vingerknip, maar laat ons de tijd om onszelf te vinden en een (nieuwe) verhouding te zoeken met het veranderende.
Iets dat ‘gebeurt’, of erger, dat ‘gebeurd is’, wel, dat is veel radicaler: dat overkomt ons. Ik denk dat nieuwe technologieën en oorlogen – de twee zaken waar An Pierle over spreekt – ons voor voldongen feiten plaatsen, ons overkomen. Ze worden ons op TV (of àls TV) door de strot geramd. Er rest ons weinig keuze. Een actieve houding innemen, doen alsof we ervoor kiezen, ik bewonder het oprecht bij hen die het kunnen, maar terzelfdertijd bedenk ik dat het slechts in een achterafbeweging geschiedt: het is actie die een zekere passiviteit bedekt.

Troost
Dat er ‘iets aan het gebeuren is’ kan troost brengen: het bizarre in de wereld is dan niet tevergeefs, is teken dat er iets aan het gebeuren is. Maar stel je even voor dat er helemaal niets aan het gebeuren is: Dat het op hol slaan van de wagentjes zinloos is en slechts de korte-termijn belangen van enkelen dient…
Dat er iets aan het gebeuren is, fungeert als een soort religie: zoals velen hun ondraaglijke lijden zien als onderdeel van Gods plan of als een soort drempel naar het hiernamaals, in elk geval een lijden met een – Goddelijk of ingoed – doel. Wat hebben die veel te verliezen bij het plotselinge inzicht dat hun lijden in se zinloos is!
Er valt echter ook iets bij te winnen: dergelijk geloof houdt immers vaak het gebeurende in stand: we zijn niet gemotiveerd om hier en nu structureel iets te veranderen, omdat we de winst elders – meestal later – situeren. Ook de idee dat er ‘iets aan het gebeuren is’ verwijst hiernaar: nu is het nog bezig, maar later, later zien we wat er gebeurd is. Wel, als je het mij vraagt: twee keer niets.

Dat maakt het zich gebeurende toch niet zo spannend of prikkelend meer. Dan wordt het bedreigend en noopt het tot wanhoop.
En toch is dit misschien net wat we nodig hebben, paradoxaal genoeg: om ‘iets’ te veranderen, ‘iets’ te laten gebeuren: zelf in een wagentje stappen en ergens heen rijden en in dat rijden het ‘ergens’ en het ‘iets’ creëren.
Wat mij betreft is dat het antidotum voor het ‘op hol slaan’. Wij hebben hier al een en ander van Pierlé liggen. Maar als een interview fragment al zo inspirerend wekt, dan koop ik best ook deze cd, niet?

woensdag 13 februari 2013

De DSM-Republiek Tunesië

Que?

Er gaan stemmen op om in Tunesië een regering van technocraten aan te stellen. Zoals eerder bijvoorbeeld in Italië geschiedde.
De redenering is dat men – zeker in tijden van crisis – op ideologieën gebaseerde regeringen best vermijdt. Het zou bijvoorbeeld erg lang kunnen duren eer zo’n regering er überhaupt komt (zoals bij ons het geval was), en als ze er komt, zou ze kostbare tijd kunnen verspillen aan interne meningsverschillen, in plaats van het hoofd te bieden aan externe problematieken.
Maar zo’n regering van technocraten, daar valt wel een en ander over op te merken.


Utopie

In een technocratie worden beslissingen genomen op basis van wetenschappelijke analyses van de probleemsituaties, niet op basis van wat die of die partij graag gerealiseerd wil zien. Ik verwijs hier echter naar een eerder stukje in deze blog waar ik het had over evidence-based handelen, om de onzin van dergelijke analyses aan te tonen.
De bedoeling van een technocratie, is het vermijden van ideologisch gestuurde acties. Is dit echter geen utopie? Een regering bestaat uit mensen, niet uit robots. Dat houdt in dat we met subjectieve invalshoeken en bijhorende acties rekening moeten houden. De idee dat we een soort objectieve regering kunnen vormen, is helaas een onmogelijkheid.


De DSM-begoocheling

Eenzelfde queeste heeft men gevoerd met de DSM, de Diagnostical and Statistical manual of Mental disorders: om een objectief beeld te krijgen van psychische stoornissen, begon men een systeem van objectieve, meetbare criteria op te stellen, door objectieve wetenschappers. Los van elke theorie, omdat men niet langer verstrikt wilde raken in de wirwar aan psychologische stromingen die elk hun zegje doen over stoornissen.
Daarbij ging men voorbij aan nogal wat gegevens:


1)      Wetenschap op zich is al iets subjectiefs. Het is niet dé waarheid, het is telkens weer een waarheid, door tijdsgeest en cultuur mee bepaald. Dé wetenschap bestaat overigens niet.

2)      Het idee van ‘meetbare criteria’ is een ideologie op zich. Het is een manier van naar de werkelijkheid kijken, een (mislukt) postmodern paradigma.

3)      Wetenschappers zijn mensen, subjecten dus. Hun kijk is altijd subjectief; nooit objectief, aangezien ze geen objecten zijn. Het hoogst haalbare en zeker het nastreven waard, is het proberen niet samen te vallen met één subjectieve, eigen kijk, maar afstand daarvan te nemen. Die abstinentie, dat zouden we ‘objectiviteit’ kunnen noemen.


De DSM-ontgoocheling

Het kinderachtige geloof in wetenschappers die objectief zouden zijn, heeft als gevolg dat men de uitwassen van een aan verdringing onderhevige ideologie niet ziet:  Zo bleek bij eerder onderzoek dat zesenvijftig procent van de leden van de DSM IV en IV-R  commissie die verantwoordelijk is voor het maken van de (nieuwe) indelingen,  één of meer financiële verbindingen had met de farmaceutische industrie.  Dat houdt dus in dat diegenen die zeggen wat het probleem precies is, geld ontvangen van diegenen die zeggen wat de oplossing is.
Verder bleek 100% van de leden van de subcommissies 'Stemmingsstoornissen' en 'Schizofrenie en overige psychotische stoornissen' financiële banden te hebben met de farmaceutische industrie (BRON: Wikipedia)
Bij de DSM V
is het nog erger: Geen 56% maar tegenwoordig 69% van de voorzitters heeft banden heeft met de farmaceutische industrie. Ook opvallend: de meeste relaties met de farmaceutische industrie komen voor bij panelleden die zich over ziektebeelden buigen waarvoor medicijnen de eerste behandeloptie zijn. Zo is er in de werkgroep slaapstoornissen bij 100% van de leden sprake van belangenvermenging. In de commissie voor neurocognitieve stoornissen, zoals dementie, ligt dat cijfer op 89 procent, bij psychotische stoornissen op 83 procent. (BRON: DeMorgen 15/03/12)


Marktideologie

Zowel bij de DSM als bij technocratieën zien we dat de “economie” of de “markt” naar voor wordt geschoven als objectieve factor: “Laten we ons niet verliezen in geruzie tussen ideologische standpunten (over een stoornis of over een maatschappij), laten we objectief zijn.” Hoe doe je dat? Door de markt te volgen… die op zich één grote ideologie is.
Laten we immers niet vergeten dat achter het aura van wetenschappelijkheid en zoegaamde ‘economische realiteit’, zich heel concrete individuen bevinden, mensen van vlees en bloed, met jammer genoeg meestal een heel andere realiteit voor ogen: persoonlijke winst.

 
Bart De Wever

Ik ben het niet eens met zij die alle ideologie weg willen uit het politieke discours. Ik hoed me voor extremen: zowel voor de –ismen waar elke partij naartoe kan evolueren, als voor een totaal gebrek aan ideologie/idealisme.
Dat de N-VA vandaag vurig bekampt wordt, vind ik prima: ik stem altijd Groen en het simplistisch nationalistisch ideeëngoed van Bart De Wever zal me worst wezen. Maar dat hij structureel wordt bestreden, net omwille van het feit dàt hij een ideeëngoed heeft, daar ben ik het niet mee eens. We zijn vandaag allergisch aan ideeën, begaan de fout te denken dat een gebrek aan ideeën per definitie objectiviteit inhoudt.
Niets is minder waar: Ons technologisch maatschappijmodel oog hyperobjectief, maar daarachter zit een ongelooflijk grote ideologieënmachine: we krijgen idealen en normen binnen, maar we proeven ze niet; ze smaken zoet noch zuur, ze smaken naar niets, ze zien eruit als niets, ze hebben geen scherpe randen, niets waar we ons aan storen en dus slikken we ze graag binnen.
We hebben geleerd om kritische en/of subjectieve invalshoeken te wantrouwen. Terecht. Maar als we, puur om ons geweten te sussen, vervolgens blindelings die zaken vertrouwen die geurloos, kleurloos en vormloos zijn, vanuit het idee dat ze dan objectief zijn, dan vergissen we ons, denk ik.
Het doet me pijn dat een land als Tunesië, dat maar niet uit de greep van idiote godsdienstideologieën komt, nu het ander extreem wil opgaan: een regering van technocraten. Een DSM-regering quoi, waarna we vroeg of laat een artikel zullen lezen over belangenvermenging, en (fiscale) fraude.

 

maandag 11 februari 2013

Bioman

Er was een tijd waarin ik me Bioman waande. De Frans gedubde weliswaar, die waarover Bernard Minet zong, maar dat deed niets af aan het plezier. Vandaag bestaat Bioman echter niet meer.
Daar zie ik op deze maandag drie redenen voor: Eén, ik ben ouder en dwazer geworden. Twee, de Japanners zijn ouder en dwazer geworden. Drie, de wereld is ouder en dwazer geworden.

Vandaag bots ik in de Aldi Info op publiciteit voor antischimmelspray (“Vernietigt schimmel en algen op vochtige plaatsen”). Handig, want zag ik daar in de badkamer niets groeien? Soms schimmelt het ook in mijn hoofd, maar dat went. Met kindveilige verstuiver, lees ik verder, dus ook dat zit snor.


In een groen vierkantje daarnaast lees ik evenwel het volgende: “Gebruik biociden veilig. Lees vóór gebruik eerst het etiket en de productinformatie
Het is de eerste keer dat ik op dat woord bots, biocide. Insecticide ken ik, pesticide, genocide, parenticide, infanticide,…  Maar wat is biocide? Het doden van iets, maar wat?
Het is ‘een stof die organismen doodt’, lees ik op Wikipedia. In de uitgebreidere definitie wordt verduidelijkt: ‘schadelijke organismen’. En dat is dan weer ‘elk organisme dat ongewenst aanwezig is of een schadelijke invloed heeft op de mens, zijn werkzaamheden of de door hem gebruikte of vervaardigde producten, op dieren of op het milieu.’


Een organisme dat ongewenst aanwezig is, wat is dat? Ik denk spontaan aan Cioran met zijn uitspraak “l’Homme est le cancer de la terre." Maar de copywriters van de Aldi zullen wel niet doelen op de mens zeker? Iets als onkruid, dat wordt hier vast bedoeld.
Maar… onkruid bestaat niet. Wanneer een kruid zich op een plaats bevindt waar het door de mens niet is gewenst, wordt het onkruid genoemd. Het wordt dan eigenlijk in benaming letterlijk van zijn bestaan ontdaan. Zoals we een mens met een danig verfoeilijk gedrag een onmens kunnen noemen. Het is evenwel al gebeurd dat we mensen een cijfer gaven om hen van hun menselijkheid te ontdoen. Dan was het makkelijker om hen te extermineren.
Het is wellicht geen toeval dat diezelfde mensen/cijfers beschuldigd zijn geweest drager te zijn van allerlei schadelijke organismen, tot ze uiteindelijk zelf als zo’n organisme werden gezien: Ze werden luizen genoemd en de vergelijking werd tot aan haar grenzen doorgevoerd. En dat in een tijd, zoals Geert Mak het in In Europa stelt, dat mens geobsedeerd was met hygiëne en bacteriën. Uitroeien was als het ware de enige optie. Zo werd het althans verkocht.

Zo’n term ‘biocide’ roept wel wat op dus. Maar wat misschien nog het meest frappeert, is de snelst opgeroepen betekenis van het woord: ‘bio-cide’, het doden van alle leven.
Het is zo oud als de straat: wil je je van iets ontdoen, toon dan aan dat het ding/wezen niet nuttig is of zelfs schadelijk. Heb je het niet voor de psychoanalyse, zeg dan dat ze achterhaald is. Heb je zin om te jagen, zeg dan dat er teveel everzwijnen lopen en zelfs dat ze schadelijk zijn. Heb je een vaas gebroken, zeg dan dat ze toch iedereen in huis depressief maakte.

Niet dat ik een voorstander ben van schimmels of dat ik ze kweek. En toch leven we in een tijdperk waar nogal snel wordt aangenomen dat iets niet nuttig of dat iets schadelijk is. Wat zou er gebeuren als we alle schimmels zouden vernietigen? Schattige zeehondjes, woeste tijgers of sierlijke olifanten, die willen we wel helpen. Maar schimmels? Vernietig die maar.
Tussen zich laten overwoekeren door zogenaamde schadelijke organismen en die organismen vernietigen zit toch een grijze zone waarin een zekere vorm van samenleven mogelijk is, niet?
Het woord biocide bevat overigens ook het voorvoegsel ‘bio’ én het staat in een groen kadertje: dat alles roept meteen de associatie op met ecologie, hoewel het precies het omgekeerde inhoudt.

Ik kan me niet van de indruk ontdoen dat het woord ‘biocide’ iets blootlegt over onze huidige existentiële aard. We doden alle leven. Maar… ‘bio’, dat zijn ook wij, we bestaan immers niet alleen maar uit verheven ideeën en al zeker niet uit Apps. Wij mensen zitten boordevol bacteriën en schimmels.
In dat opzicht is biocide een overkoepelende term voor alle andere –ciden: insecticiden, herbiciden,… en à la limite infanticide. Die ‘kindveilige verstuiver’ is dus vast ironisch bedoeld. 

donderdag 7 februari 2013

Het zit er in, maar het moet er nog uit


Soms is het kiezen tussen een middagdutje en een opiniestuk schrijven. Meestal is de keuze snel gemaakt, anders werd deze blog dagelijks voorzien van verse deconstructies. Vandaag, na het lezen van een artikel over de ontginning van schaliegas in de Standaard, vlogen de bizarre quotes me evenwel om de oren; zoete, herstellende, vitaliserende slaap moet maar wachten.

Eerst kort waarover het gaat: In de Verenigde Staten (van Amerika, jawel) wordt al enkele jaren gas gewonnen uit schaliesteen. Op die manier hopen de Amerikanen stilaan onafhankelijk te worden van olie-import uit het Midden-Oosten.
Het gas zit dus in de grond en het er uit halen is geen sinecure. De schaliesteen dient gesplijt te worden (om het gas te laten ontsnappen) en daartoe wordt een mengsel van water, zand en chemicaliën (bacteriedoders en toxische zuren) met een enorme druk in de boorschachten gespoten (het zogenaamde ‘fracking’).
Niet alleen de chemische stoffen baren milieuorganisaties zorgen – ze kunnen zich immers verspreiden en ophopen in de bodem - ook het ‘fracking’ zelf is omstreden: er kunnen kleine aardbevingen door ontstaan.

Maar dan is het nu tijd voor enkele quotes:

 

1)      “Stel dat we het Qatar van Europa kunnen worden, dan mogen we de trein niet missen”

Toch mooi gezegd: Het Qatar van Europa. Over dat land met nauwelijks fauna en flora valt wellicht veel moois te vertellen, maar Pieter-Jan Provoost, managing-director van de Carbon Energy Club (van wie de quote komt) refereert natuurlijk naar het feit dat Qatar een poepsjieke oliestaat is die baadt in luxe: luxe wolkenkrabbers, luxe hotels, luxe terreinwagens, luxe sjakosjen vast ook wel. Des te opmerkelijker is dat hij in diezelfde quote naar een ‘trein’ verwijst. Hier toont hij toch zijn Belgische  denktrant. Voor inwoners van Qatar zou ‘de heli missen’ toepasselijker zijn.

 

2)      “Als wetenschapper klinken proefboringen mij als muziek in de oren”

Citaat van geoloog Rudy Swennen, die weliswaar ook een maatschappelijk debat over de boringen voorstelt. Maar eh, hoeveel vertrouwen kunnen we hebben in wetenschappers die proefboringen als muziek vinden klinken? Als dit het criterium vormt voor cultuur, dan zal de verqatarisering van België natuurlijk nooit als problematisch gezien worden (Ik hoop dat ik geen politici op ideeën breng).
Kris Peeters benadrukt dat we best wachten op wetenschappelijk onderzoek om over het schaliegasdossier te oordelen. Maar zou hij weet hebben van het gat in de cultuur aldaar?

 

3)      Moeten we naar schaliegas boren in een relatief bevolkte regio? Betalen we niet beter leergeld op andere plekken, bijvoorbeeld in de Noordzee?”

Eigenlijk nog grappiger dan zijn vorige quote, ware het niet zo tragisch. ‘Leergeld’ is iets wat ik associeer met zelf verbouwingen doen en dan af en toe de mist in gaan, waarna je toch op een aannemer beroep moet doen. Pech gehad, meer geld kwijt, maar je hebt er wel wat uit geleerd. Al is het maar dat je de volgende keer beter meteen een aannemer inschakelt.
Maar zo op een ander gaan prutsen en als dat mislukt, dat vervolgens ‘leergeld’ noemen, is dat correct? Geenszins. Ik haal het niet in mijn hoofd (welja, nu eigenlijk wel natuurlijk) om eerst bij Swennen de elektriciteit te gaan vervangen, alvorens mijn jaren ’40 huis onder handen te nemen. Toch is dit precies wat hij voorstelt.
Daarnaast kunnen we de vraag stellen wie er dan precies dat leergeld betaalt. De wetenschap? De mensheid? De Noordzee? Onze planeet?

 

4)      “Een weinig constructieve houding. Groen is tegen nucleaire energie, tegen steenkool, mijngas en nu ook principieel tegen schaliegas.”

Dat zegt Robrecht Bothuyne van CD&V. Groen toch, wees toch eens wat genuanceerder. Jullie klinken als zo’n halfzachte mensenrechtenactivist die zegt: “Ik ben tegen geseling, slaapdeprivatie, vierendelen, duimschroeven, peerdraaien, kielhalen en nu ook principieel tegen waterboarding.”
Het moet toch leuk blijven en we moeten toch érgens over kunnen debateren!

 

5)      “De milieurisico’s zijn volgens de bewegingen (Climaxi vzw en Friends of the Earth) veel te groot, terwijl de belofte op werkgelegenheid veel te klein zou zijn”

Sinds wanneer zijn beide zaken met elkaar in verband te brengen? De redenering volgend: als het ontginnen onze planeet om zeep helpt, maar voor tienduizenden jobs zorgt, is het ok? Komaan, milieubewegingen, laat jullie in argumentatie niet meeslepen door het marktgestuurde denken! Al leverde het werk zat op!

 

6)      “Het zit in de grond, maar het moet er nog uit”

Tot slot deze quote, als ondertitel bij het artikel. Shell is een van de energiebedrijven die proefboringen overweegt in ons land (we hebben voorraden in Luik en in de Kempen, twee al bij al verwaarloze gebieden...). Ik herhaal: Shell.
Bovenstaande quote vat ons neo-industrieel tijdperk echt wel goed samen. De dwingendheid (‘moet’) van onze industrie. Het niet kunnen verdragen ook dat er ‘iets in zit maar er niet uit komt’. Desnoods sleuren we het er met geweld uit, maar dat we als mens een passieve rol moeten spelen en wachten op iets (of iemand), dat kunnen we tegenwoordig niet aan. Onze frustratiedrempel ligt zo laag en onze technologische superioriteit is zo groot dat de combinatie van de twee vroeg of laat wel tot problemen moet leiden….

woensdag 6 februari 2013

De markt is een viswijf!


Top


Steeds vaker duikt het prefix ‘top’ op, vanuit de duistere dieptes waar het misschien beter was blijven liggen. Er zijn tegenwoordig massa’s topbankiers, topchefs, topmanagers, topdirecteurs, en zelfs topambtenaren en topcriminelen!

Persoonlijk ga ik liever geen verhoudingen aan met dergelijke toppers, bij wie de klemtoon ineens niet meer op het beroep lijkt te liggen, maar op het wazige domein dat door het prefix wordt aangewezen.

Want ‘top’ voor een beroepsklasse plaatsen, schiet wat mij betreft niet alleen een individu of beroepscategorie de hoogte in, terzelfdertijd besprenkelt het alles met een - snif, snif - geurtje: Er zit een geurtje aan (egocentrische) topbankiers, (mediageile) topchefs en (opportunistische) topadvocaten.

Is het mufheid in de ivoren toren (het eenzame topniveau) waarin ze zouden verblijven? Of het Peter-principle dat opspeelt (u weet wel, het feit dat mensen steeds doorgroeien tot op het niveau waar ze eigenlijk meer niet naar behoren functioneren)?  Voelen we nattigheid bij dat prefix dat een zekere ambitie toont bij mensen van wie we de ambitie en bevrediging eigenlijk elders verwachten, namelijk binnen hun functie?

Het prefix ‘top’ lijkt een beetje op een verkooptruc voor zaken die vooral nefast zijn. Zoals de meeste publiciteit wordt gemaakt voor ongezonde, dure of gevaarlijke zaken (die kunnen reclame het best gebruiken), zou ‘top’ weleens die personen genegen kunnen zijn, die hun functie zelf niet echt (meer) genegen zijn…            
Wanneer een fotograaf nog amper door zijn lens wil kijken, kan hij nog altijd topfotograaf worden, uitgebluste leraars worden dan topdocenten, schrijvers die om inspiratie verlegen zitten topschrijvers.   
Door aan sommigen het prefix toe te kennen, wordt de rest van de klasse gedegradeerd tot ‘bottom’ of in het beste geval tot ‘gewoon’. Hoe moet een gewone crimineel zich voelen als hij zijn collega’s in de krant als ‘topcriminelen’ vermeld ziet? Dan zakt zijn zelfvertrouwen, broodnodig in die sector, tot het niveau van een kruimeldief. Hij zal er alles aan doen om zijn marktwaarde op te krikken, en niet door zich op het rechte pad te houden.

Niet alleen de crimineel kijkt op naar de toppers in zijn branche, ook de toprechercheurs – echt waar, die bestaan – doen dat: als zij het woord ‘top’ in de mond nemen over een crimineel, spreekt daar een zeker ontzag uit: “dat is geen gewoon boefje, het is een van de grote jongens”.       
Door zich als rechercheur daarmee bezig te houden, wordt hij natuurlijk zelf toprechercheur. Zoals advocaten topadvocaten worden wanneer ze topmanagers verdedigen. Of ze zouden moeten ‘foefelen’...
Topchefs zijn, naast het feit dat ze op een toplocatie werken, ook top omdat ze topwijnen en topingrediënten gebruiken. Of ze zouden moeten foefelen.

Wie beslist wie top is? Wie beslist wanneer de duim omhoog gaat? Er gaat een bepaalde evidentie van uit. De merites lijken vanzelfsprekend geacht, de criteria ervoor ook. Doorgaans gaat het hierom: marktwaarde.

  

Eleison

 

De markt, die al zoveel van onze waarden heeft geannexeerd en tot flauwe afkooksels heeft herleid, bepaalt wie top is en wie niet. Inhoud of stijl hoef je niet noodzakelijk te hebben, omzet wel. De markt, die alles tot eenheidsworst reduceert, de markt, die ons dicteert wat we wanneer moeten doen, die markt is het die de hiërarchie opdringt aan alle functies die hij inmiddels in zijn greep heeft.

Het prefix ‘top’ insinueert immers een hiërarchie waarbinnen je aan de grond kunt zitten of aan de top kunt staan.

Ik heb medelijden met allen die het hoogste dat ze in hun vakdomein kunnen bereiken, laten bepalen door de markt. En ik kijk op naar diegenen die de top bereiken van hun persoonlijke verlangens binnen hun vakdomein, al zijn sommigen onder hen in de ogen van door de markt gecorrumpeerde anderen, aan het aanmodderen (of aan het foefelen).

Soms lijken ze er inderdaad (tijdelijk) op achteruit te gaan; in de woorden van Willem Vermandere: “voor den bakker die zijn vuur laat doven, en den boer die zijn ploeg laat staan, voor de metser die geen huis meer wil bouwen, voor de herder die nie meer durft verder gaan. Eleison.”

 

Sport

 
Veel van de toppers zijn allesbehalve top, wel integendeel, maar hun status wordt in de media keer op keer opgevoerd en bestendigd. Het genot dat ook (top)journalisten voelen wanneer/omdat ze over toplui berichten, is wellicht te groot om het prefix achterwege te laten.

Nochtans is het een schande om in deze tijden van topbankiers te spreken en al helemaal van topcriminelen. Niet dat alle gewone bankiers slechteriken zijn, welnee, het is dat zij net het prefix nooit zullen krijgen.

Misschien ligt het allemaal wel aan de topsporters. Initieel waren dat de sporters die beroepshalve met sport bezig waren. Maar nu heb je binnen de beroepssporters ook individuele ‘toprenners’ of ‘topzwemmers’.

Competitiesport wordt gekenmerkt doordat er doorgaans maar één winnaar kan zijn. Dat zijn de spelregels en ze horen bij de sport, maar gelukkig niet tot alle andere aspecten van het leven. Het is een van de functies van sport: het kanaliseren van die competitie die in elk van ons schuilt om de enige en de beste te zijn.

Maar zoals boksers elkaar in de ring bekampen maar niet daarbuiten, zou de maatschappij dergelijk competitief gedrag niet moeten aanmoedigen binnen haar dagdagelijkse grenzen. Een sportwedstrijd is immers, hoe authentiek de gevoelens ook zijn, een artificieel iets: de ‘beste’ ben je slechts tijdelijk en altijd partieel (je bent ‘ergens’ de beste in; de nummer 1 in wielrennen kan niet noodzakelijk zwemmen), maar binnen het fictionele kader van de betreffende wedstrijd krijgt de overwinning iets absoluuts.

Wanneer we die spelregels naar andere segmenten van de maatschappij gaan verplaatsen, krijgen we de idee dat we overal een dergelijk absoluut systeem kunnen nastreven: de beste zijn in bed, de beste in eten klaarmaken, de beste in mensen verdedigen voor de rechtbank, etc…

Van zodra we de laboratoriumsituatie verlaten die sportwedstrijden zijn, komen we in contexten terecht waar menselijke verhoudingen een hoofdrol spelen. En die krijg je niet gevat in de simplistische dichotomie ‘winnaar-verliezer’.       
Dat is echter precies wat er gebeurt als je iemand een topchef noemt: het wedstrijdkarakter wordt geïnjecteerd en de rijkheid van het hele gastronomisch gebeuren waarin smaken en kleuren altijd verschillen, gaat teniet. Want dat ik niet van konijnenmousse met mossels hou, maakt de topchef er niet minder top op. Nochtans is hij – op dat moment – helemaal niet top voor mij.

Het subjectieve gaat dus verloren wanneer alle beroepen geobjectiveerd worden. Vergis u niet, dat objectieve karakter is bij uitstek een kenmerk dat een beroep beter in de markt doet passen. De markt verdraagt geen subjectiviteit (al staat ze er bol van), wel duidelijke, objectieve vakjes: ja, neen, houden, verkopen, winnaar, verliezer, top, bottom, geen ster, drie sterren.

 

Evidence-based
 

Ik vrees de dag dat het prefix ook het relationele bereikt. Dan heeft elke topper natuurlijk ook een toplief, anders kan hij zijn carrière wel vergeten. Een toplief is dan zoiets als een topwijf (liefst met dikke borsten, aangezien er weinig bottom is), die in een toprichting afstudeerde en ergens een topfunctie heeft óf zich toelegt op de ondersteuning van de topfunctie van haar topman. 

En dan hebben hebben we liefst ook topkinderen, die, volgens eerder vermelde denktrant, van ons dan weer topouders maken. Zij gaan natuurlijk ook voor de topstudiekeuze, die geen effect is van hun persoonlijke verlangen maar in functie staat van de marktwaarde: de kans op (goed betaald) werk.

In de psychologische hulpverlening zien we de laatste jaren dan weer het belang van evidence-based therapie toenemen. De redenering is als volgt: uit alle bestaande therapieën wordt de ‘beste’ geselecteerd en die wordt dan als standaardtherapie geserveerd aan allen die aan een bepaalde kwaal lijden.  De ‘beste’ therapie is diegene die in de praktijk (evidence) het meest werkzaam is.

Daar knelt het schoentje. Wat is werkzaam? Werkzaam betekent dan bijna altijd: wanneer het ervoor zorgt dat een cliënt terug functioneert en dus productief deelneemt aan de markt. De therapieën die zeer werkzaam blijken voor de cliënt, maar die ingaan tegen de wensen van alle derde spelers die voordeel hebben aan de evidence-based therapie (de hulpverlenende instituten zoals ziekenhuizen, WZC, ed, wiens werking  gebaseerd is op een zo strak mogelijke organisatie en zo groot mogelijke efficiëntie, en de farmaceutische sector voorop) worden gedegradeerd tot ‘bottom’:  niet bewezen, niet efficiënt...



‘Dé markt’, dat is een verdichting van alle bestaande, of zelfs alle ‘mogelijke’ markten. De markt, die zoveel maakt of kraakt, bestaat in se niet. Net daarom is het zo’n krachtige ‘ander’: hij is ogenschijnlijk niet aangetast door de gebreken van alle kleine anderen, al die marktjes die aan de wetten van de irrationaliteit onderhevig zijn. Maar vergis u niet: de markt lijkt zonder tekort, onaantastbaar, zeker, maar is niets anders dan ‘een’ markt in het kwadraat, waarin verkopers elkaar proberen te overstemmen om hun koopwaar aan te prijzen. Met andere woorden: de markt is een Viswijf.