woensdag 6 februari 2013

De markt is een viswijf!


Top


Steeds vaker duikt het prefix ‘top’ op, vanuit de duistere dieptes waar het misschien beter was blijven liggen. Er zijn tegenwoordig massa’s topbankiers, topchefs, topmanagers, topdirecteurs, en zelfs topambtenaren en topcriminelen!

Persoonlijk ga ik liever geen verhoudingen aan met dergelijke toppers, bij wie de klemtoon ineens niet meer op het beroep lijkt te liggen, maar op het wazige domein dat door het prefix wordt aangewezen.

Want ‘top’ voor een beroepsklasse plaatsen, schiet wat mij betreft niet alleen een individu of beroepscategorie de hoogte in, terzelfdertijd besprenkelt het alles met een - snif, snif - geurtje: Er zit een geurtje aan (egocentrische) topbankiers, (mediageile) topchefs en (opportunistische) topadvocaten.

Is het mufheid in de ivoren toren (het eenzame topniveau) waarin ze zouden verblijven? Of het Peter-principle dat opspeelt (u weet wel, het feit dat mensen steeds doorgroeien tot op het niveau waar ze eigenlijk meer niet naar behoren functioneren)?  Voelen we nattigheid bij dat prefix dat een zekere ambitie toont bij mensen van wie we de ambitie en bevrediging eigenlijk elders verwachten, namelijk binnen hun functie?

Het prefix ‘top’ lijkt een beetje op een verkooptruc voor zaken die vooral nefast zijn. Zoals de meeste publiciteit wordt gemaakt voor ongezonde, dure of gevaarlijke zaken (die kunnen reclame het best gebruiken), zou ‘top’ weleens die personen genegen kunnen zijn, die hun functie zelf niet echt (meer) genegen zijn…            
Wanneer een fotograaf nog amper door zijn lens wil kijken, kan hij nog altijd topfotograaf worden, uitgebluste leraars worden dan topdocenten, schrijvers die om inspiratie verlegen zitten topschrijvers.   
Door aan sommigen het prefix toe te kennen, wordt de rest van de klasse gedegradeerd tot ‘bottom’ of in het beste geval tot ‘gewoon’. Hoe moet een gewone crimineel zich voelen als hij zijn collega’s in de krant als ‘topcriminelen’ vermeld ziet? Dan zakt zijn zelfvertrouwen, broodnodig in die sector, tot het niveau van een kruimeldief. Hij zal er alles aan doen om zijn marktwaarde op te krikken, en niet door zich op het rechte pad te houden.

Niet alleen de crimineel kijkt op naar de toppers in zijn branche, ook de toprechercheurs – echt waar, die bestaan – doen dat: als zij het woord ‘top’ in de mond nemen over een crimineel, spreekt daar een zeker ontzag uit: “dat is geen gewoon boefje, het is een van de grote jongens”.       
Door zich als rechercheur daarmee bezig te houden, wordt hij natuurlijk zelf toprechercheur. Zoals advocaten topadvocaten worden wanneer ze topmanagers verdedigen. Of ze zouden moeten ‘foefelen’...
Topchefs zijn, naast het feit dat ze op een toplocatie werken, ook top omdat ze topwijnen en topingrediënten gebruiken. Of ze zouden moeten foefelen.

Wie beslist wie top is? Wie beslist wanneer de duim omhoog gaat? Er gaat een bepaalde evidentie van uit. De merites lijken vanzelfsprekend geacht, de criteria ervoor ook. Doorgaans gaat het hierom: marktwaarde.

  

Eleison

 

De markt, die al zoveel van onze waarden heeft geannexeerd en tot flauwe afkooksels heeft herleid, bepaalt wie top is en wie niet. Inhoud of stijl hoef je niet noodzakelijk te hebben, omzet wel. De markt, die alles tot eenheidsworst reduceert, de markt, die ons dicteert wat we wanneer moeten doen, die markt is het die de hiërarchie opdringt aan alle functies die hij inmiddels in zijn greep heeft.

Het prefix ‘top’ insinueert immers een hiërarchie waarbinnen je aan de grond kunt zitten of aan de top kunt staan.

Ik heb medelijden met allen die het hoogste dat ze in hun vakdomein kunnen bereiken, laten bepalen door de markt. En ik kijk op naar diegenen die de top bereiken van hun persoonlijke verlangens binnen hun vakdomein, al zijn sommigen onder hen in de ogen van door de markt gecorrumpeerde anderen, aan het aanmodderen (of aan het foefelen).

Soms lijken ze er inderdaad (tijdelijk) op achteruit te gaan; in de woorden van Willem Vermandere: “voor den bakker die zijn vuur laat doven, en den boer die zijn ploeg laat staan, voor de metser die geen huis meer wil bouwen, voor de herder die nie meer durft verder gaan. Eleison.”

 

Sport

 
Veel van de toppers zijn allesbehalve top, wel integendeel, maar hun status wordt in de media keer op keer opgevoerd en bestendigd. Het genot dat ook (top)journalisten voelen wanneer/omdat ze over toplui berichten, is wellicht te groot om het prefix achterwege te laten.

Nochtans is het een schande om in deze tijden van topbankiers te spreken en al helemaal van topcriminelen. Niet dat alle gewone bankiers slechteriken zijn, welnee, het is dat zij net het prefix nooit zullen krijgen.

Misschien ligt het allemaal wel aan de topsporters. Initieel waren dat de sporters die beroepshalve met sport bezig waren. Maar nu heb je binnen de beroepssporters ook individuele ‘toprenners’ of ‘topzwemmers’.

Competitiesport wordt gekenmerkt doordat er doorgaans maar één winnaar kan zijn. Dat zijn de spelregels en ze horen bij de sport, maar gelukkig niet tot alle andere aspecten van het leven. Het is een van de functies van sport: het kanaliseren van die competitie die in elk van ons schuilt om de enige en de beste te zijn.

Maar zoals boksers elkaar in de ring bekampen maar niet daarbuiten, zou de maatschappij dergelijk competitief gedrag niet moeten aanmoedigen binnen haar dagdagelijkse grenzen. Een sportwedstrijd is immers, hoe authentiek de gevoelens ook zijn, een artificieel iets: de ‘beste’ ben je slechts tijdelijk en altijd partieel (je bent ‘ergens’ de beste in; de nummer 1 in wielrennen kan niet noodzakelijk zwemmen), maar binnen het fictionele kader van de betreffende wedstrijd krijgt de overwinning iets absoluuts.

Wanneer we die spelregels naar andere segmenten van de maatschappij gaan verplaatsen, krijgen we de idee dat we overal een dergelijk absoluut systeem kunnen nastreven: de beste zijn in bed, de beste in eten klaarmaken, de beste in mensen verdedigen voor de rechtbank, etc…

Van zodra we de laboratoriumsituatie verlaten die sportwedstrijden zijn, komen we in contexten terecht waar menselijke verhoudingen een hoofdrol spelen. En die krijg je niet gevat in de simplistische dichotomie ‘winnaar-verliezer’.       
Dat is echter precies wat er gebeurt als je iemand een topchef noemt: het wedstrijdkarakter wordt geïnjecteerd en de rijkheid van het hele gastronomisch gebeuren waarin smaken en kleuren altijd verschillen, gaat teniet. Want dat ik niet van konijnenmousse met mossels hou, maakt de topchef er niet minder top op. Nochtans is hij – op dat moment – helemaal niet top voor mij.

Het subjectieve gaat dus verloren wanneer alle beroepen geobjectiveerd worden. Vergis u niet, dat objectieve karakter is bij uitstek een kenmerk dat een beroep beter in de markt doet passen. De markt verdraagt geen subjectiviteit (al staat ze er bol van), wel duidelijke, objectieve vakjes: ja, neen, houden, verkopen, winnaar, verliezer, top, bottom, geen ster, drie sterren.

 

Evidence-based
 

Ik vrees de dag dat het prefix ook het relationele bereikt. Dan heeft elke topper natuurlijk ook een toplief, anders kan hij zijn carrière wel vergeten. Een toplief is dan zoiets als een topwijf (liefst met dikke borsten, aangezien er weinig bottom is), die in een toprichting afstudeerde en ergens een topfunctie heeft óf zich toelegt op de ondersteuning van de topfunctie van haar topman. 

En dan hebben hebben we liefst ook topkinderen, die, volgens eerder vermelde denktrant, van ons dan weer topouders maken. Zij gaan natuurlijk ook voor de topstudiekeuze, die geen effect is van hun persoonlijke verlangen maar in functie staat van de marktwaarde: de kans op (goed betaald) werk.

In de psychologische hulpverlening zien we de laatste jaren dan weer het belang van evidence-based therapie toenemen. De redenering is als volgt: uit alle bestaande therapieën wordt de ‘beste’ geselecteerd en die wordt dan als standaardtherapie geserveerd aan allen die aan een bepaalde kwaal lijden.  De ‘beste’ therapie is diegene die in de praktijk (evidence) het meest werkzaam is.

Daar knelt het schoentje. Wat is werkzaam? Werkzaam betekent dan bijna altijd: wanneer het ervoor zorgt dat een cliënt terug functioneert en dus productief deelneemt aan de markt. De therapieën die zeer werkzaam blijken voor de cliënt, maar die ingaan tegen de wensen van alle derde spelers die voordeel hebben aan de evidence-based therapie (de hulpverlenende instituten zoals ziekenhuizen, WZC, ed, wiens werking  gebaseerd is op een zo strak mogelijke organisatie en zo groot mogelijke efficiëntie, en de farmaceutische sector voorop) worden gedegradeerd tot ‘bottom’:  niet bewezen, niet efficiënt...



‘Dé markt’, dat is een verdichting van alle bestaande, of zelfs alle ‘mogelijke’ markten. De markt, die zoveel maakt of kraakt, bestaat in se niet. Net daarom is het zo’n krachtige ‘ander’: hij is ogenschijnlijk niet aangetast door de gebreken van alle kleine anderen, al die marktjes die aan de wetten van de irrationaliteit onderhevig zijn. Maar vergis u niet: de markt lijkt zonder tekort, onaantastbaar, zeker, maar is niets anders dan ‘een’ markt in het kwadraat, waarin verkopers elkaar proberen te overstemmen om hun koopwaar aan te prijzen. Met andere woorden: de markt is een Viswijf.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Reacties: