donderdag 7 maart 2013

Bedrijfswagens: onnadenkende winst of weloverwogen verlies?

“Die hele ACW-soap roept behoorlijk wat pertinente vragen op, nog los van die eventuele fraude. Of je mag protesteren tegen een systeem waar je zelf van profiteert, bijvoorbeeld. Ik zou zeggen: waarom niet, eigenlijk? Zelf ben ik de gelukkige bestuurder van een bedrijfswagen, maar tegelijk ben ik geen vurig voorstander van het systeem. Het is een oneigenlijke vorm van salaris die niet meetelt voor je pensioen, en het is ongetwijfeld één van de factoren die ons verkeer elke dag in de knoop leggen. Vraag: moet ik nu mijn wagen inleveren? Antwoord: ik denk er nog niet aan.”

Aan het woord is Joël De Ceulaer in De Standaard (7/3/13). Zoals altijd speel ik niet op de man, maar op het discours. En wat een discours… Alweer tijd voor een deconstructie!

“Ik denk er nog niet aan”

Na zo’n redenering is dit de arme, maar vooral arrogante conclusie. Er nog niet eens aan willen denken, wil zeggen: “dit is lucht voor mij, het bestaat niet (als optie)”. En ook: “Ik voel me te goed voor het verlies dat hier wordt voorgesteld.”
In deze uitdrukking ligt de klemtoon doorgaans op het woord ‘dénken’. Ik weet überhaupt niet of iemand die weigert om over iets na te denken, een prachtige redenering neerzet. Het betekent namelijk dat je een (essentiële) variabele weigert mee te nemen in je argumentatie: “Ik spreek over een onderwerp, maar over één factor mag niet gesproken worden.” Iemand die weigert om iets nog maar in overweging te nemen, dat getuigt van een verdringing.
Als we de klemtoon verleggen naar het eerste woord – ik – dan krijgen we : “ík denk er nog niet aan.”, als in: “Met alle chinezen maar niet met den dezen.” Als in: “Als sommige zo stom zijn om dat soort verlies wel in overweging te nemen, dan zijn zij niet goed wijs.”
Maar wie het niet in overweging wil nemen, legt de bal in het kamp van de ander en ontloopt het eigen aandeel: “zolang ‘zij’ met geen betere voorstellen komen, moet je van mij niet verwachten dat ik in mijn eigen vel snijd. Wie dat wel doet, is dwaas.”

Nochtans, de uitdrukking volgend, zijn ‘zij’ net diegenen die er wél over hebben nagedacht. Dat hij de “gelukkige” bestuurder is, wijst hier alweer op: "ik ben toch niet gek? Ik ben gelukkig, hoor, aan mijn gedrag scheelt niets."

Solden!

Ook het werkwoord “profiteren” onderstut deze redenering. Profiteren is genieten van iets dat een ander verschaft. En zolang een ander het aanbiedt, hey, waarom niet? “Ik ben toch niet gek?!”

Ik herinner me een uitspraak van iemand die me in de winkel aanmaande om te ‘profiteren’ van de solden. Ik vond echter niets naar mijn gading, en de persoon in kwestie bekeek me alsof ik van een andere planeet kwam. Mijn ‘smaak’ leek ineens van geen tel te zijn. Omdat me een ‘voordeel’ werd aangeboden, werd ik geacht om daar sowieso op in te gaan. Zonder mij af te vragen of ik het wel wilde. Ik mocht er dus eigenlijk nog niet aan denken…. ‘Profiteren’ schakelt gedeeltelijk het eigen verlangen uit: de vraag naar het subjectieve verlangen wordt dan niet gesteld, wel deze: “als het me wordt aangeboden, zou ik toch gek moeten zijn om er niet van te profiteren?”

Onnadenkende winst of weloverwogen verlies…Het eerste zal wellicht sneller tot excessen leiden, omdat die factor verdringing zo prominent aanwezig is ( verdringing in de zin van “je moet er zelfs niet over beginnen, ik wil het zelfs niet horen!”).
Bij het weloverwogen verlies daarentegen, krijg je in het beste geval een relatieve keuze: iemand die ergens over nadenkt, mondt vaak uit bij een keuze, waar een verlies aan vast hangt, want “kiezen is verliezen”. Voor elkeen onder ons zal het evenwicht winst-verlies er anders uitzien.
Bijvoorbeeld, als het over (bedrijfs)wagens gaat: sommige gezinnen hebben er twee, andere één, nog andere geen. Sommige rijden er veel mee, andere weinig. Maar nadenken bij een aanbod, kritisch staan tegenover wat er op de markt is en ons wordt aangeprezen als zijnde louter een voordeel, is dat geen winst op menselijk vlak? Mogen we dat als maatschappij niet verwachten van alle burgers?
Winst is nooit absoluut. Je kan wel die illusie creëren door blind te blijven voor de verliezen die ermee gepaard gaan. Maar trots zijn op die blindheid? En het eigen aandeel wegduwen? Dat is zuivere arrogantie.

Winst. Winst. Winst

En dan zijn er nog de kleine woordjes, die toch veel zeggen: “Soap” bijvoorbeeld. Daarmee zegt de auteur dat het sop de kool niet waard is, al dat gedoe om niets, zeg!

Ook ‘ik zou zeggen: waarom niet eigenlijk?’, zegt veel: het doet als uitdrukking beroep op het zogenaamde gezond boereverstand: “al die heisa, zeg… Mensen, gebruik toch eens uw verstand!” Dat laatste is natuurlijk ironisch, gezien de auteur er nog niet eens aan wil denken.
Die “eigenlijk” claimt een vanzelfsprekende waarheid, veel vanzelfsprekender dan het gedoe van de soap. Het is: de eigenlijke waarheid, de basis, hoe het werkelijk is, of zou moeten zijn als alles niet zo werd opgeblazen…
Ik ben geen vurig voorstander van het systeem” is ook mooi: waarom dat adjectief “vurig”? Is hij een voorstander, maar geen vurige? Hij zet het eigenlijk te kakken: Vurig heeft in deze context iets negatiefs, iets lachwekkends: “Vurig? Nee, dat nu ook weer niet, dat zou wat extreem zijn. Maar een ‘gewone’ voorstander, daar is niets mis mee.” Met andere woorden, door de uitdrukking “vurige voorstander” te gebruiken, legitimeert de auteur net het (gewoon) voorstander zijn.
Als we dan kijken waarom hij in de eerste plaats geen “vurig voorstander” is, begrijpen we meteen bovenstaande: “het is een oneigenlijke vorm van salaris die niet meetelt voor je pensioen”. Let op het strenge woordgebruik. Maar inhoudelijk: Ik. Ik. Ik. Of nog: Winst. Winst. Winst. Het doet vermoeden dat op het moment dat er in deze fiscale regeling iets zou veranderen, de auteur vast meteen wel (gewoon) voorstander wordt…
Pas in de tweede plaats, duikt het verkeer op: “het is ongetwijfeld één van de factoren die ons verkeer elke dag in de knoop leggen.” Het woordgebruik is al meteen minder streng: “ongetwijfeld”’, “één van de”, “in de knoop leggen”, het kost bijna moeite om het gezegd te krijgen! Je struikelt bijna over de eufemismen.
Ineens is het ook “ons verkeer” – gedeelde verantwoordelijkheid, nietwaar? – terwijl het daarnet “je pensioen” was – directe aanspreking van de lezer: “ga je aan je zuurverdiende centjes laten zitten?”

Anti-protest

Nu kan ik wel tegen paradoxen. Er zijn er zoveel in mijn leven: A zeggen en B doen, C zijn en toch voortdurend D willen,… het is me niet vreemd. Het is waar, er is iets fundamenteels hypocriet aan onze aard, en dat hoeft niet noodzakelijk negatief te zijn. Niemand valt samen met zichzelf, niemand valt samen met zijn idealen. Wie daarnaar streeft, mondt vaak uit in extremisme: dé katholiek, dé moslim, dé ecologist, … Dan moeten de contradicties die verdrongen worden elders bevredigd worden en dat leidt dan meestal weer tot onvermijdelijke huichelarij én misbruik.
De auteur van bovenstaand stukje wekt de indruk met een paradox om te kunnen gaan -  protesteren tegen een systeem waar je zelf van profiteert – maar hij doet het net niet! Hij protesteert helemaal niet. “Er nog niet eens aan denken” is: geen keuze willen maken. Want: geen verlies willen maken.

Iemand die dit uitspreekt, protesteert niet. Dit is anti-protest, het holt de waarde van protest uit.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Reacties: