donderdag 24 januari 2013

Een béétje vergiiif…


Soms zijn er van die interviews waar je zo overheen leest, maar die een achterliggend ideeëngoed laten zien, waar je beter even bij stilstaat. Vandaag in De Standaard (24/01/2013): Interview met Jan Tytgat, toxicoloog, over het feit dat ongeveer 80% van het fruit en 60% van de groenten in de Belgische rekken resten van pesticiden bevatten.

Ik reken hier niet af met de geïnterviewde man, maar enkel met zijn discours, bovendien enkel uit dit interview, en daarenboven enkel bepaalde delen in het interview. Maar boven alles… tijd voor een deconstructie!

1)      “Er is geen risico naar volksgezondheid toe”.

Dit citaat doet me denken aan het grapje van de statisticus: Die waadde door een rivier van gemiddeld een halve meter diep. Hij verdronk.
Ik kom hier op het einde op terug.


2)      “De EFSA bepaalt voor elk gewasbeschermingsmiddel een wettelijke norm die niet overschreden mag worden”

Ik doe allerminst aan onderzoeksjournalistiek. Ik trek de betrouwbaarheid van dit instituut niet in kwestie. Wel de intelligentie ervan. Een wettelijke norm is onderhevig aan de subjectiviteit van diegenen die hem opstellen. Bovendien zijn normen altijd tijds- en plaatsgebonden en dus erg relatief. Het is niet ondenkbaar dat wat vandaag de dag norm is, morgen als misdadig wordt gezien. Of… dat het nog erger wordt. Bisfenolvrije babyproducten waren tot voor kort ook slechts het stokpaardje van bepaalde merken, tegenwoordig is bisfenol hier helemaal not done. En zo zijn er nog wel wat stoffen te noemen, de gratis vervanging van loden (buiten)waterleidingen zijn er niet zomaar gekomen.
Met andere woorden, de intelligentie van een instituut dat normen uitvaardigt, is beperkt en tijds- en plaatsgebonden. Dynamisch dus. Zo’n norm is allesbehalve onveranderlijk. Het is een soort fotografische opname van een ‘weten’ op een bepaald moment, op een bepaald tijdstip.


Let overigens ook op de term ‘gewasbeschermingsmiddel’. Zoals ‘oorlog’ tegenwoordig ‘vrede’ wordt genoemd…

Dat brengt ons niet bij het volgende punt, maar we hoppen er desondanks heen!

 
3)      “Je moet realistisch zijn: de opbrengst is zoveel groter door pesticiden. Ook al zouden ze in een ideale wereld misschien niet bestaan.”

Deheer Tytgat laat ons geloven dat een pesticidevrije wereld een naïeve gedachte is, over een ideale wereld, iets voor dromers, en dat pesticiden de norm zijn. Wat een pervertering! Er zijn heel wat alternatieven voor pesticiden maar die manieren van landbouw worden erg weinig gefaciliteerd – integendeel, ze dienen op te boksen tegen machtige lobby’s. Een pesticidevrije wereld is een realiteit waar we potverdorie in moeten durven investeren, een haalbare kaart, het zijn de pesticiden die afwijkend zijn! De heer Tytgat stelt dat er “een wereldwijd akkoord is om pesticiden te gebruiken om iedereen van voedsel te voorzien.” Is het dan ok? Om dat lobby’s er wereldwijd akkoorden voor hebben bemachtigd? Is het dan ethisch? Dit is de tweede achterliggende visie (zie 2)) waar de heer Tytgat ons iets als een vanzelfsprekendheid doet aannemen, omdat er een norm/compromis/akkoord is. Ik weiger alvast om me dit verhaal te laten opspelden: dat pesticiden de nieuwe norm zijn.


4)      “Je gaat niet dood van een citroentje in de thee”

Haha! Het zijn angsthazen die zo’n domme fabeltjes geloven! Van een citroentje… haha. Het gebruik van een verkleinwoord toont hier een zekere neerbuigendheid. Maar het legt tevens ook bloot wat het probeert te verbergen: verkleinwoorden worden immers vaak gebruikt om iets af te zwakken maar tonen daarmee vaak net het nefaste karakter aan: sigaretje, whiskeytje, druppelke, broodje, frietjes,… en nu dus ook bespoten citroentjes.

De heer Tytgat ridiculariseert hier een idee maar wat mij betreft, slaagt hij daar niet helemaal in om de kern van waarheid die in de idee zit, van tafel te vegen. Onlangs maakten we eenzelfde soort ridicularisering mee, toen de wereld zou vergaan op 21 december 2012. Haha! Oenen, die dat geloven! Maar terwijl we lachen, is onze halve planeet al om zeep.
Natuurlijk vergaat de planeet niet zo ineens. Maar dát ze kwetsbaar is en sterfelijk, is me dunkt toch de kern van die hele discussie. En die kern wordt in het gelach meteen mee weggelachen.
Niemand zal sterven van een bespoten citroenschijfje. Maar dat het schijfje een schakel vormt van een door de markt georchestreerde en door een hoop instituten toegedekte, langzame vergiftiging, is misschien wél een evidentie?


5)      “Je gaat er niet dood van” impliceert wat mij betreft de bijhorende gedachte: “dus word je er sterker van”. Volg me eventjes in de redenering:

Een man wiens dochter meerdere keren was misbruikt vertelde me ooit: “Ze zal er toch ook sterker uitkomen. Ik zie soms van die kasplantjes die nooit iets hebben meegemaakt.” Echter:

a)      Sterker uit een trauma komen, is niet iedereen gegund. Sommigen komen er nooit uit.

b)      Er zijn adequatere manieren om je te wapenen tegen de slings and arrows of outraguous fortune. Een warm nest en zo. Of een zeker rouwproces doormaken, afscheid nemen van illusies, proberen te genieten van het heden,… Maar lijden om lijden te vermijden is, welja, onzin.

c)      Het Reële, bij uitstek datgene dat traumatiserend werkt, omdat ons symbolisch systeem hier tekortschiet in het verwerken van wat ons overkomt, wel, dat Reële slaat altijd onverwachts toe. Zelfs al is het verwacht, dan nog “slaat het toe”. Het onheil proberen te counteren is een soort infantiele almachtsgedachte (waar we ons allen natuurlijk aan laven…)

d)      Waartegen moeten we ons eigenlijk wapenen? Waartoe dienen trauma’s, om trauma’s in de toekomst aan te kunnen? Nee, de aanval zit in de verdediging zelf en dat is een perverte vicieuze cirkel waar slachtoffers vaak moeilijk uit raken.

e)      A la limite gaat het om de dood, niet? Sterker worden, zich wapenen… tegen de dood. Maar geen kruid is opgewassen tegen sterven. Geen wapen doet ons die strijd winnen. Wat een neurotisch tijdverlies (waar we ons alweer graag mee ledig houden…) om artificieel te gaan lijden, als wapen tegen de dood.

Waarom die hele uitleg? Omdat eenzelfde gedachte impliciet in dit discours over pesticiden verwerkt zit: “het is eigenlijk een norm en je gaat er niet van dood. We moeten leren leven met gif.” Als het een norm is, nagestreefd moet worden, betekent het dat er positieve associaties mee worden gemaakt. Die worden zelden uitgesproken, in dit artikel wordt enkel vermeld dat pesticiden helpen om voedsel te voorzien voor iedereen.


6)      In de hulpverlening voor verslaving (of “toxicomanie”) wordt de laatste jaren minder gesproken van soft- en harddrugs. Maar meer en meer van soft- en hardgebruik. Je kunt bijvoorbeeld een problematisch cannabisgebruiker zijn, maar een gecontroleerd cocaïnegebruiker. Niet dat het middel niets in de schaal legt: het soort middel faciliteert vaak bepaald gebruik. Er zijn echter een aantal verschillen met het vergiftigd worden door pesticiden. Ik denk aan het feit dat we hier weinig controle kúnnen hebben over de giffen die we binnenkrijgen. We weten amper wat we nemen, en hoeveel we ervan nemen (verspreid over alle voedingsmiddelen die we eten en hoeveel we ervan eten). Daarenboven kunnen we geen “nee” zeggen, zoals we dat wel kunnen ten aanzien van heel wat drugs (al onze ‘–tjes’). Het is met andere woorden geen keuze.


7)       Van een toxicoloog die uitspraken doet over pesticiden die mijn geliefden en ik binnenkrijgen, verwacht ik dat hij

a)      Meer durf vertoont en de angst voor collectieve angsthysterie (de bevolking die panikeert, zeg maar) trotseert ( De uitspraak “onze volksgezondheid is niet in gevaar” toont zijn preoccupatie hiermee aan)

b)      Meer durf vertoont in het aanklagen van die “nieuwe norm”. Het is niet omdat de norm langzaam opschuift, het is niet omdat men er akkoorden over sluit en het is niet omdat het een mooie doelstelling heeft (mensen eten geven) dat het ok is. Dat is het namelijk niet. Onze volksgezondheid is in gevaar!

zondag 20 januari 2013

Over humor

18/01/2013
De sprong
Amélie Nothomb verwoordde ooit in een interview haar positie als schrijver als het innemen van een specifieke afstand tot een object, van waaruit het object als grappig gezien kan worden. Soms moest ze daarvoor wat dichter komen, soms diende ze achteruit te gaan. Met elk object, elke gebeurtenis, was de afstand anders. Maar altijd was ze op zoek naar de juiste afstand. In nogal wat krijgskunsten bestaat die notie van la juste distance ook: een dunne lijn tussen aanval en verdediging.
Naar aanleiding van enkele actuele gebeurtenissen en enkele recente brieven in De Standaard rond het thema ‘humor’ (Auwch, humor bijt, 15/01/13 en Humor bijt, dat klopt 17/01/13) vroeg ik me af hoe conservatief of progressief ik hierover dacht en ik kwam onder meer hiertoe:
Privé doe ik dat wel vaker, mensen uitlachen, maar het moment waarop iemand beslist publiekelijk met iets of iemand te lachen, moet de stap dan niet gemaakt worden naar ‘humor’? Zoals een douchezanger die een zangcarrière ambieert op een of andere manier ook een sprong dient te maken naar een ‘ander’ zingen. Dan nog zal het niet voor iedereen even grappig aandoen, maar het zal het niveau van het ‘lachwekkende’ overstijgen.
‘Humor’ is een vak. Comedians willen, terecht, ernstig genomen worden. Dat rechtvaardigt, vind ik, enigszins bovenstaande uitspraak: de stap naar ‘humor’ die gemaakt moet worden. Anders kan elke grappenmaker overal en altijd publiekelijk zijn ding doen. Maar zoals bij elk vak, hoort ook bij ‘humor’ een zekere ethiek en deontologie aanwezig zijn, anders holt het uit. Wat humor dan wel mag zijn, in contrast met het lachwekkende, daar heb ik het raden naar (wat ik dan ook aan het doen ben). Maar ik ben wel overtuigd van het verschil tussen de twee. En wat die ethiek dan zoal moet inhouden, weet ik ook niet. Maar dat humor zonder deontologie zelf lachwekkend wordt, daar ga ik wel van uit.
Relativerend
Humor houdt een mening in. En woorden zijn toch vaak ook zwaarden. Je kunt mensen pijn doen met woorden, dat heet verbale agressie. Je kunt mensen wanhopig maken door te zwijgen en hun zelfbeeld verwoesten door hen bepaalde dingen te zeggen. Soms heet dat pesten, soms is het grappig, soms niet. Maar humor is het niet.
Het lijkt me erg moeilijk om te bepalen wat humor is en wat niet, maar het hangt volgens mij niet louter af van het al dan niet grappig zijn. De cartoons rond Mohammed waren bijvoorbeeld niet grappig in mijn ogen, maar ik vond het wel humor: ze zetten een religie even op haar plaats. Namelijk op één lijn met al het ander menselijke. In die zin is humor relativerend.
Betrekkingen
In de communicatietheorie wordt een onderscheid gemaakt tussen het inhoudsniveau en het betrekkingsniveau van een boodschap. Het eerste gaat om wat je zegt, het tweede draait om het relatievoorstel dat je in je boodschap meegeeft. Als je tegen je hond ‘zit!’ roept, geef je naast de inhoudelijke boodschap meteen ook mee: ik ben de baas, jij bent de hond.  Dat relatievoorstel kan men (in casu je hond) vervolgens accepteren of weigeren.
Ik zie regelmatig ‘grappen’ waarbij ik me afvraag wat het relatievoorstel inhoudt. En of, als ik de aangesprokene van de grap was, of ik dan het voorstel zou aannemen. Ook al vinden we de inhoud ok, vaak verwerpen we het impliciete relatievoorstel. Wellicht is dat wat nogal eens gebeurt wanneer mensen zich geviseerd voelen door een grap of uitlating: ze pikken het relatievoorstel (“zie mij als… ik zie jou als…”) niet. Ook al hebben ze misschien weinig tegen de inhoud an sich. Ze pikken het niet als mens, of ze pikken het niet binnen de professionele functie de ze bekleden.
Een tweede idee rond het betrekkingsniveau van grappen, is dat diegene die zich geviseerd voelt vaak niet alleen de rol die hem in de grap wordt gegeven, verwerpt – al dan niet vanuit zijn professionele functie - maar ook de rol die de grappenmaker zichzelf geeft. Iemand die een grap vertelt, neemt namelijk een bijzondere positie in. Het volstaat daarna niet om te zeggen: “Je mag mij gerust ook uitlachen, dan zijn we quite.” Misschien wil de geviseerde dit helemaal niet, het vertellen van de grap is immers een genot van de grappenmaker; niet iedereen heeft evenveel zin in humor met eender wie op eender welk moment op eender welke plaats.
Ter vergelijking: iemand geeft me een klap in het gezicht. Ik kan er niet mee lachen natuurlijk. Reactie van diegene die de klap uitdeelde: “Doe niet flauw, je mag me ook slaan.” Daar heb ik niet de minste zin in. Dus dat maakt de klap in mijn ogen niet goed. ’s Avonds daarentegen ga ik naar de boksclub en daar deel ik wel klappen uit. Of, en hier komen we bij een interessant punt: ’s Avonds kom ik thuis en ik geef mijn vrouw klappen. Structureel hetzelfde, inhoudelijk verschillend, maar het is een interessant punt omdat het vaak deel uitmaakt van de redenering: het is geoorloofd om die of die belachelijk te maken, hij heeft het gezocht/hij doet het zelf ook/…
Grenzen
Als we met alles mogen lachen, verliest humor dan zijn betekenis niet? Een beetje alsof alles ineens kunst zou worden genoemd. Want - misschien nog een verschil met het lachwekkende -humor is een gedeelde zaak, ze maakt minstens deel uit van de verhouding tussen grappenmaker en object (in casu subject als het een persoon betreft), nog los van de verhouding met de toehoorder. Met alles lachen, houdt een zeker geloof in stand dat elk geviseerd object grappig kan zijn, als de grappenmaker het onderwerp met zijn goddelijke vingers aanraakt. Maar geen enkele grappenmaker is Cresus, niet elk object is in staat in goud te veranderen als hij het aanraakt. Er bestaan met andere woorden, volgens mij dan toch, grenzen aan humor, die ook onafhankelijk van de grappenmaker hun invloed uitoefenen. Het zijn grenzen die te maken hebben met het thema, de culturele traditie, de tijdsgeest, … maar ook met diegene waarover een grap wordt gemaakt en diens gevoeligheden. Meer zelfs: het zijn die grenzen die de toehoorders doen lachen! De grenzen van humor ontkennen houdt de onmogelijkheid van humor in.
De grenzen van de geviseerde meteen denigrerend herleiden tot lange tenen of overgevoeligheid of slecht verliezerschap, gaat dan wellicht voorbij aan het feit dat de grenzen waarvan sprake vaak ook structureel zijn. En dat ligt wellicht gevoelig voor de grappenmaker: hij is niet in staat om alles grappig te maken. Zijn humor is relatief en hijzelf is beperkt, niet door een inperking van de vrije meningsuiting, maar door een vorm van structurele censuur die bij het leven hoort: een existentiële inperking dus.  Het relatievoorstel dat een zich - in de grap - almachtig wanende grappenmaker doet, wordt met andere woorden soms door het leven zelf verworpen, en niet altijd louter door diegene die zich persoonlijk geviseerd voelt.

Fabiolala, ze is met ONS geld weg (?)

Er is een discussie aan de gang over Fabiola en wat ze heeft durven doen, de sluwe. Ik kon me, intuïtief, niet vinden in een positie tégen de koningin en heb voor mezelf even geprobeerd wat argumenten neer te pennen. Je kunt hier niet echt voor of tegen Fabiola zijn, maar dit zijn alvast de, subjectieve, argumenten waarom ik niét verontwaardigd ben:

1) Van zodra het over geld gaat, vallen we blijkbaar terug op een vulgair bezitsargument. Het komt ongeveer daarop neer: “Hoe durft ze, ONS geld pakken!” Die ‘ons’ stoort me geweldig. Marc Uyttendaele spreekt vandaag in de Standaard over geld dat ‘oorspronkelijk toebehoorde aan de gemeenschap’. Zijn we nu ineens een gemeenschap? Vlamingen en Walen gezellig aan hetzelfde zeel trekkend? Is het de markt die ons bindt? Ik wens geen deel uit te maken van een solidariteit (/en een burgerschap) die (/dat) enkel gestoeld is op een coalitie, een alliantie tegen een gemeenschappelijke vijand die ons geld heeft afgepakt of dat van plan is. Zo’n coalitie is daarenboven enorm broos, dat zouden we moeten weten.

2) Is het wel ‘ons’ geld? Zelfs nog los van de vraag of het nu gaat om ‘middelen verworven uit persoonlijke bezittingen’ zoals een officiële verklaring van het Paleis het stelt, kunnen we ons de vraag stellen of het hier om ons geld gaat. We spreken over een serieuze som geld. (Bijna) niemand van ons heeft die som. We hebben hoogstens een minideeltje bijgedragen aan die som. De verontwaardiging over dat ‘geld’, als zou de ganse som van ons zijn, is misplaatst. Het is een onlogische redenering, een beetje zoals men gemiddelden berekent maar die gemiddelden bestaan reëel gezien niet, ze zijn een constructie op basis van – al dan niet –reële factoren (bvb scores), om te kunnen vergelijken: maar ze bestaan eigenlijk niet. Nog moeilijker: die grote som geld representeert ons als individu nauwelijks. Toch wordt er nu een zekere symbolische representatie door enkele politici naar voor geschoven/opgedrongen: “Voel u aangesproken, dit gaat om u!”

3) Voor zover ik alles een beetje goed heb gelezen, werden hier geen wetten overtreden. Wordt er dan verondersteld dat Fabiola een ethiek aan de dag moet leggen die anderen niet hebben? “Hier, poes, ik zet een bakje melk neer, maar je mag er niet van drinken.” Ik ben het niet eens met haar act, laat dit duidelijk zijn, het is onethisch, maar dit gebrek aan ethiek werd en wordt structureel gefaciliteerd door een systeem dat nu ineens op z’n achterste poten staat.

4) Een argument van Marc Uyttendaele luidde vandaag: “We hebben moeten uitleggen aan de werknemers van dit land dat ze niet mogen hopen op een betekenisvolle verhoging van hun inkomen.[. ..] We weten dat sommige medicijnen of minder courante behandelingen niet volledig terugbetaald kunnen worden door gebrek aan middelen. Toch heeft de Belgische staat de middelen om een bedrag van meer dan een miljoen euro te geven aan een persoon die geen andere verdienste heeft dan dat ze op een bepaald moment getrouwd is met een koning”. Waar. Maar dan moeten we ook durven zeggen: “We hebben aan duizenden ouders in vluchtelingenkampen moeten uitleggen dat er geen voedsel is voor hun stervende kinderen. Toch zetten we in het Westen met z’n allen keukens neer van vijfentwintigduizend euro, waarin we soms alleen in weekenden koken.” Een publieke wandaad met veel bravoure aanklagen, onder het mom dat het een voorbeeldfunctie betreft, en de dagdagelijkse maar veel structurelere oneerlijkheden zozo laten, is evenzeer een wandaad.

5) “De efteling elfjes”, een suske & wiske album waarin Fabiola opduikt, roept veel te fijne herinneringen op . Ik ga het meteen herlezen.

Makkak

Dit is een reactie op artikel: “Luchthaven experimenteert met nieuw veiligheidssysteem: passagiers worden gecheckt volgens herkomst. Brussels Airport gaat reizigers met ‘risicoprofiel’ strenger controleren.” (De Morgen, Woensdag 24 augustus 2011, pagina 9).

Zij kleeft foto’s van vier jaar geleden in een album. Ik wilde nog wel een jaar wachten. Het zijn de foto’s van onze huwelijksreis naar Mexico die als een film het trauma terug afspelen dat ik er aan overhield...
We zouden er twee weken bij vrienden van mijn ouders verblijven en de dag na de trouwerij vertrokken we. Het onheil meldde zich al aan bij de Amerikaanse douane waar ik – wellicht omwille van de Arabische afkomst, het blijft gokken - werd meegenomen (A moest buiten blijven) voor een laaghartige ondervraging. Door niets minder dan een onvervalste schoft. En zo zouden we er bij de terugreis aan de douane nóg twee tegenkomen, klonen van eenzelfde arrogant onvernuft.

Dit schreef ik in een stukje dat in De Bond verscheen. Dat de frustratie van toen nu een geïnstitutionaliseerd karakter dreigt te krijgen, doet mij kokhalzen: Brussels Airport experimenteert met een nieuw veiligheidssysteem waarbij passagiers worden gecheckt volgens herkomst.
Als halve makkak heb ik doorgaans weinig te klagen: Ik spreek zowel AN als Nederlands met haar op (West-Vlaams), ik heb een diploma klinische psychologie - geen vod uit een Arabische schurkenstaat waar ze achterstevoren schrijven, maar een heuse onderscheiding aan de UGent. Dat ik de leerstof, uitgezonderd enkele favoriete vakken, grotendeels uit mijn geheugen heb verbannen - als ik ze er al ooit heb ingeplant - wordt gelukkig niet als ontwaardingcriterium gezien. Bovendien betaal ik belastingen (het is te zeggen: ik krijg volgend jaar geld terug wegens een nieuwe verwarmingsketel).
Maar dat enkele bonobo’s aan de douane mijn mobiliteit onder hun curatele gaan plaatsen, is voor mij een vlucht te ver. Ik stel voor dat we dan ook negers weren, want die zie je niet goed genoeg, Tunesiërs, want die vatten spontaan vlam als ze wat kwaad worden, en alle Aziaten, omdat het altijd Japanners kunnen zijn en die zijn te radioactief voor lijnvluchten.
Veiligheid in de lucht is een gegronde reden om alle passagiers aan controle te onderwerpen. Wat ik weiger te begrijpen, is dat een deel van de wereldbevolking (zakenlui) nu het voorrecht zou krijgen om zich snel voort te bewegen (om dan na hun pensioen zeer mindfull  te onthaasten) en dat een ander deel daar een onevenredig hoge prijs voor betaalt. “Ongemak wordt afgewogen tegenover veiligheid”, heet het. Ik meen dat hier eerder ‘marginaliseren’ tegenover ‘faciliteren’ wordt geplaatst en dat is onaanvaardbaar, en nog niet eens omdat het op basis van afkomst of nationaliteit wordt gedaan.
Stel dat we in 2012 gaan bepalen dat ‘passagiers met een verhoogd risico op diabetes’ een gevaar vormen voor de veiligheid van ‘normale passagiers’. Dan zouden we de dikbuikigen onder ons aan een strengere controle kunnen onderwerpen, zeker als ze uit België komen waar de statistieken op dat vlak boekdelen spreken. Daar zullen wellicht ook wel “diplomaten of regeringsmagistraten”  (dixit Schouppe) tussen zitten want dat frequent gevlieg eindigt toch vaak op restaurant. Geen idee of meneer Schouppe in die categorie valt, maar als hij geen dikke buik heeft, moet hij dat eerst bewijzen en dan is er geen probleem. Denigrerend, niet?
Toen ik vorig jaar met nog een drietal andere makkaken uit de bus stapte aan de Rooseveltplaats, zei een kreng tegen een ander: “Ah, is ’t uitverkoop misschien?” Ik zakte bijna door de grond en toen ik een uurtje later aan het lesgeven was, leek het alsof er ‘allochtoon’ op mijn voorhoofd stond. Ik heb het later die dag gecheckt en het staat er inderdaad op, maar er staat nog zoveel meer op geschreven. Ik haat het wanneer mijn nationaliteit op een podium komt te staan en ik haat het nog meer als ik daar niet zelf over beslis, zoals in dit schrijven. Ik haat het wanneer mijn identiteit herleid wordt tot nationaliteit en ik weiger doorgaans om met een soort gecultiveerde, nationalistische ‘trots’ te reageren op xenofobie.
Maar om met een positief verhaal te eindigen: Ik heb het in dit schrijven enkel over het geplande experiment om reizigers met een ‘risicoprofiel’ strenger te controleren, en niet over de complexe migratie- en asielproblematiek. Of toch een beetje… Want op dezelfde pagina 9 waarop Schouppes idee staat, las ik in een ander artikel het volgende: “De tijd die het duurt om dezelfde afstand te overbruggen, beleef je op de terugweg vaak wel een kwart korter dan op de heenweg”. Als dat geen goed nieuws is voor illegalen en risicopassagiers!