Posts tonen met het label opinie. Alle posts tonen
Posts tonen met het label opinie. Alle posts tonen

dinsdag 19 februari 2013

Met An Pierlé in de wagen!

Er gebeuren zoveel rare dingen. Het is alsof je in een wagentje zit dat op hol slaat en niet meer stopt: nieuwe technologieën, oorlogen… Er is iets aan het gebeuren
Aan het woord is An Pierlé in Metro (19/2). Daar herken ik me maar al te goed is, maar een deconstructie van de tekst dringt zich op!

Over wagens
An Pierlé spreekt over een ‘wagentje’ en niet over een wagen. Goed, dat verwijst misschien ook naar ondergrondse mijnkarretjes en dergelijke, maar er ligt meer onder de oppervlakte (om in de context te blijven…).
Een ‘wagentje’ beklemtoont het absurde karakter van het gebeuren. Een ‘wagen’ is al meteen ernstiger, en ernstige dingen slaan niet op hol. Daar gaan we tenminste van uit.
Nochtans zijn het mijns inziens net die zaken die ontsporen: Die zaken die de gekheid niet assumeren maar van zich afschuiven, als was het een fremdkörper. Ernst die zich van onzin distantieert, dat blijft gevaarlijk. En ‘veilige’ wagens, geven die ons geen vals gevoel van veiligheid, een collectief gedragen overschatting?
Een ‘wagen’ die op hol slaat is meteen ook heel wat bedreigender dan een ‘wagentje’. Dat laatste is weliswaar vinniger dan een wagen, maar heeft het om zo te zeggen goed voor met de inzittenden. Zo’n wagentje is lief en vriendelijk en is geen kwaad van zins.
Een wagen is dan weer veiliger, maar als die op hol slaat, wordt hij werkelijk een vijandig object.
Dat verkleinwoord wijst ergens op de hoop dat het uiteindelijk goed komt. Het is ‘maar’ een wagentje. De echte wagens vervolgen veilig hun route; de wagentjes – op de zijroutes die van minder belang zijn – slaan hier en daar op hol. Maar niets ernstigs…
Ik geloof het omgekeerde: De wagens slaan op hol. Het zijn echter onze eigen wagentjes, onze eigen kleine levens, onze particuliere wegen,  die  een verschil uitmaken.
En natuurlijk kunnen we ook gewoon de fiets nemen. Die stopt vanzelf als je niet meer trapt…

 

Er is iets aan het gebeuren
Dat alles noopt me ertoe te gaan denken dat de zin “er is iets aan het gebeuren” (uit bovenstaand tekstfragment), met slechts één letter verschil een andere, wellicht moedigere waarheid aan het licht brengt: Er is niets aan het gebeuren. Er is op mondiaal vlak veel beweging,  maar weinig slagkracht; veel praat, maar weinig daadkracht; veel gedoe om niets…
Iets dat ‘aan het gebeuren’ is, is ook milder dan iets dat ‘gebeurt’. Mild in een aantal opzichten.
Ten eerste dit: er gebeurt eigenlijk niet veel van wat er zou moeten gebeuren, van wat belangrijk is. Het nieuws wordt soms ook non-nieuws genoemd om die reden. Maar als we stellen dat het ‘aan het gebeuren is’ dekken we dat meteen toe: “nu gebeurt er inderdaad nog niet veel, maar het is bezig!”
Ten tweede: iets dat ‘gebeurt’ houdt een dreiging in, meestal van buitenaf: aardbevingen, crisissen,… ze vinden plaats, gebeuren. Iets dat ‘aan het gebeuren’ is, blaast ons niet omver, het neemt z’n tijd, verplettert ons niet in een fractie van een seconde, het ontneemt ons niet alles wat ons lief is in een vingerknip, maar laat ons de tijd om onszelf te vinden en een (nieuwe) verhouding te zoeken met het veranderende.
Iets dat ‘gebeurt’, of erger, dat ‘gebeurd is’, wel, dat is veel radicaler: dat overkomt ons. Ik denk dat nieuwe technologieën en oorlogen – de twee zaken waar An Pierle over spreekt – ons voor voldongen feiten plaatsen, ons overkomen. Ze worden ons op TV (of àls TV) door de strot geramd. Er rest ons weinig keuze. Een actieve houding innemen, doen alsof we ervoor kiezen, ik bewonder het oprecht bij hen die het kunnen, maar terzelfdertijd bedenk ik dat het slechts in een achterafbeweging geschiedt: het is actie die een zekere passiviteit bedekt.

Troost
Dat er ‘iets aan het gebeuren is’ kan troost brengen: het bizarre in de wereld is dan niet tevergeefs, is teken dat er iets aan het gebeuren is. Maar stel je even voor dat er helemaal niets aan het gebeuren is: Dat het op hol slaan van de wagentjes zinloos is en slechts de korte-termijn belangen van enkelen dient…
Dat er iets aan het gebeuren is, fungeert als een soort religie: zoals velen hun ondraaglijke lijden zien als onderdeel van Gods plan of als een soort drempel naar het hiernamaals, in elk geval een lijden met een – Goddelijk of ingoed – doel. Wat hebben die veel te verliezen bij het plotselinge inzicht dat hun lijden in se zinloos is!
Er valt echter ook iets bij te winnen: dergelijk geloof houdt immers vaak het gebeurende in stand: we zijn niet gemotiveerd om hier en nu structureel iets te veranderen, omdat we de winst elders – meestal later – situeren. Ook de idee dat er ‘iets aan het gebeuren is’ verwijst hiernaar: nu is het nog bezig, maar later, later zien we wat er gebeurd is. Wel, als je het mij vraagt: twee keer niets.

Dat maakt het zich gebeurende toch niet zo spannend of prikkelend meer. Dan wordt het bedreigend en noopt het tot wanhoop.
En toch is dit misschien net wat we nodig hebben, paradoxaal genoeg: om ‘iets’ te veranderen, ‘iets’ te laten gebeuren: zelf in een wagentje stappen en ergens heen rijden en in dat rijden het ‘ergens’ en het ‘iets’ creëren.
Wat mij betreft is dat het antidotum voor het ‘op hol slaan’. Wij hebben hier al een en ander van Pierlé liggen. Maar als een interview fragment al zo inspirerend wekt, dan koop ik best ook deze cd, niet?

woensdag 13 februari 2013

De DSM-Republiek Tunesië

Que?

Er gaan stemmen op om in Tunesië een regering van technocraten aan te stellen. Zoals eerder bijvoorbeeld in Italië geschiedde.
De redenering is dat men – zeker in tijden van crisis – op ideologieën gebaseerde regeringen best vermijdt. Het zou bijvoorbeeld erg lang kunnen duren eer zo’n regering er überhaupt komt (zoals bij ons het geval was), en als ze er komt, zou ze kostbare tijd kunnen verspillen aan interne meningsverschillen, in plaats van het hoofd te bieden aan externe problematieken.
Maar zo’n regering van technocraten, daar valt wel een en ander over op te merken.


Utopie

In een technocratie worden beslissingen genomen op basis van wetenschappelijke analyses van de probleemsituaties, niet op basis van wat die of die partij graag gerealiseerd wil zien. Ik verwijs hier echter naar een eerder stukje in deze blog waar ik het had over evidence-based handelen, om de onzin van dergelijke analyses aan te tonen.
De bedoeling van een technocratie, is het vermijden van ideologisch gestuurde acties. Is dit echter geen utopie? Een regering bestaat uit mensen, niet uit robots. Dat houdt in dat we met subjectieve invalshoeken en bijhorende acties rekening moeten houden. De idee dat we een soort objectieve regering kunnen vormen, is helaas een onmogelijkheid.


De DSM-begoocheling

Eenzelfde queeste heeft men gevoerd met de DSM, de Diagnostical and Statistical manual of Mental disorders: om een objectief beeld te krijgen van psychische stoornissen, begon men een systeem van objectieve, meetbare criteria op te stellen, door objectieve wetenschappers. Los van elke theorie, omdat men niet langer verstrikt wilde raken in de wirwar aan psychologische stromingen die elk hun zegje doen over stoornissen.
Daarbij ging men voorbij aan nogal wat gegevens:


1)      Wetenschap op zich is al iets subjectiefs. Het is niet dé waarheid, het is telkens weer een waarheid, door tijdsgeest en cultuur mee bepaald. Dé wetenschap bestaat overigens niet.

2)      Het idee van ‘meetbare criteria’ is een ideologie op zich. Het is een manier van naar de werkelijkheid kijken, een (mislukt) postmodern paradigma.

3)      Wetenschappers zijn mensen, subjecten dus. Hun kijk is altijd subjectief; nooit objectief, aangezien ze geen objecten zijn. Het hoogst haalbare en zeker het nastreven waard, is het proberen niet samen te vallen met één subjectieve, eigen kijk, maar afstand daarvan te nemen. Die abstinentie, dat zouden we ‘objectiviteit’ kunnen noemen.


De DSM-ontgoocheling

Het kinderachtige geloof in wetenschappers die objectief zouden zijn, heeft als gevolg dat men de uitwassen van een aan verdringing onderhevige ideologie niet ziet:  Zo bleek bij eerder onderzoek dat zesenvijftig procent van de leden van de DSM IV en IV-R  commissie die verantwoordelijk is voor het maken van de (nieuwe) indelingen,  één of meer financiële verbindingen had met de farmaceutische industrie.  Dat houdt dus in dat diegenen die zeggen wat het probleem precies is, geld ontvangen van diegenen die zeggen wat de oplossing is.
Verder bleek 100% van de leden van de subcommissies 'Stemmingsstoornissen' en 'Schizofrenie en overige psychotische stoornissen' financiële banden te hebben met de farmaceutische industrie (BRON: Wikipedia)
Bij de DSM V
is het nog erger: Geen 56% maar tegenwoordig 69% van de voorzitters heeft banden heeft met de farmaceutische industrie. Ook opvallend: de meeste relaties met de farmaceutische industrie komen voor bij panelleden die zich over ziektebeelden buigen waarvoor medicijnen de eerste behandeloptie zijn. Zo is er in de werkgroep slaapstoornissen bij 100% van de leden sprake van belangenvermenging. In de commissie voor neurocognitieve stoornissen, zoals dementie, ligt dat cijfer op 89 procent, bij psychotische stoornissen op 83 procent. (BRON: DeMorgen 15/03/12)


Marktideologie

Zowel bij de DSM als bij technocratieën zien we dat de “economie” of de “markt” naar voor wordt geschoven als objectieve factor: “Laten we ons niet verliezen in geruzie tussen ideologische standpunten (over een stoornis of over een maatschappij), laten we objectief zijn.” Hoe doe je dat? Door de markt te volgen… die op zich één grote ideologie is.
Laten we immers niet vergeten dat achter het aura van wetenschappelijkheid en zoegaamde ‘economische realiteit’, zich heel concrete individuen bevinden, mensen van vlees en bloed, met jammer genoeg meestal een heel andere realiteit voor ogen: persoonlijke winst.

 
Bart De Wever

Ik ben het niet eens met zij die alle ideologie weg willen uit het politieke discours. Ik hoed me voor extremen: zowel voor de –ismen waar elke partij naartoe kan evolueren, als voor een totaal gebrek aan ideologie/idealisme.
Dat de N-VA vandaag vurig bekampt wordt, vind ik prima: ik stem altijd Groen en het simplistisch nationalistisch ideeëngoed van Bart De Wever zal me worst wezen. Maar dat hij structureel wordt bestreden, net omwille van het feit dàt hij een ideeëngoed heeft, daar ben ik het niet mee eens. We zijn vandaag allergisch aan ideeën, begaan de fout te denken dat een gebrek aan ideeën per definitie objectiviteit inhoudt.
Niets is minder waar: Ons technologisch maatschappijmodel oog hyperobjectief, maar daarachter zit een ongelooflijk grote ideologieënmachine: we krijgen idealen en normen binnen, maar we proeven ze niet; ze smaken zoet noch zuur, ze smaken naar niets, ze zien eruit als niets, ze hebben geen scherpe randen, niets waar we ons aan storen en dus slikken we ze graag binnen.
We hebben geleerd om kritische en/of subjectieve invalshoeken te wantrouwen. Terecht. Maar als we, puur om ons geweten te sussen, vervolgens blindelings die zaken vertrouwen die geurloos, kleurloos en vormloos zijn, vanuit het idee dat ze dan objectief zijn, dan vergissen we ons, denk ik.
Het doet me pijn dat een land als Tunesië, dat maar niet uit de greep van idiote godsdienstideologieën komt, nu het ander extreem wil opgaan: een regering van technocraten. Een DSM-regering quoi, waarna we vroeg of laat een artikel zullen lezen over belangenvermenging, en (fiscale) fraude.

 

maandag 11 februari 2013

Bioman

Er was een tijd waarin ik me Bioman waande. De Frans gedubde weliswaar, die waarover Bernard Minet zong, maar dat deed niets af aan het plezier. Vandaag bestaat Bioman echter niet meer.
Daar zie ik op deze maandag drie redenen voor: Eén, ik ben ouder en dwazer geworden. Twee, de Japanners zijn ouder en dwazer geworden. Drie, de wereld is ouder en dwazer geworden.

Vandaag bots ik in de Aldi Info op publiciteit voor antischimmelspray (“Vernietigt schimmel en algen op vochtige plaatsen”). Handig, want zag ik daar in de badkamer niets groeien? Soms schimmelt het ook in mijn hoofd, maar dat went. Met kindveilige verstuiver, lees ik verder, dus ook dat zit snor.


In een groen vierkantje daarnaast lees ik evenwel het volgende: “Gebruik biociden veilig. Lees vóór gebruik eerst het etiket en de productinformatie
Het is de eerste keer dat ik op dat woord bots, biocide. Insecticide ken ik, pesticide, genocide, parenticide, infanticide,…  Maar wat is biocide? Het doden van iets, maar wat?
Het is ‘een stof die organismen doodt’, lees ik op Wikipedia. In de uitgebreidere definitie wordt verduidelijkt: ‘schadelijke organismen’. En dat is dan weer ‘elk organisme dat ongewenst aanwezig is of een schadelijke invloed heeft op de mens, zijn werkzaamheden of de door hem gebruikte of vervaardigde producten, op dieren of op het milieu.’


Een organisme dat ongewenst aanwezig is, wat is dat? Ik denk spontaan aan Cioran met zijn uitspraak “l’Homme est le cancer de la terre." Maar de copywriters van de Aldi zullen wel niet doelen op de mens zeker? Iets als onkruid, dat wordt hier vast bedoeld.
Maar… onkruid bestaat niet. Wanneer een kruid zich op een plaats bevindt waar het door de mens niet is gewenst, wordt het onkruid genoemd. Het wordt dan eigenlijk in benaming letterlijk van zijn bestaan ontdaan. Zoals we een mens met een danig verfoeilijk gedrag een onmens kunnen noemen. Het is evenwel al gebeurd dat we mensen een cijfer gaven om hen van hun menselijkheid te ontdoen. Dan was het makkelijker om hen te extermineren.
Het is wellicht geen toeval dat diezelfde mensen/cijfers beschuldigd zijn geweest drager te zijn van allerlei schadelijke organismen, tot ze uiteindelijk zelf als zo’n organisme werden gezien: Ze werden luizen genoemd en de vergelijking werd tot aan haar grenzen doorgevoerd. En dat in een tijd, zoals Geert Mak het in In Europa stelt, dat mens geobsedeerd was met hygiëne en bacteriën. Uitroeien was als het ware de enige optie. Zo werd het althans verkocht.

Zo’n term ‘biocide’ roept wel wat op dus. Maar wat misschien nog het meest frappeert, is de snelst opgeroepen betekenis van het woord: ‘bio-cide’, het doden van alle leven.
Het is zo oud als de straat: wil je je van iets ontdoen, toon dan aan dat het ding/wezen niet nuttig is of zelfs schadelijk. Heb je het niet voor de psychoanalyse, zeg dan dat ze achterhaald is. Heb je zin om te jagen, zeg dan dat er teveel everzwijnen lopen en zelfs dat ze schadelijk zijn. Heb je een vaas gebroken, zeg dan dat ze toch iedereen in huis depressief maakte.

Niet dat ik een voorstander ben van schimmels of dat ik ze kweek. En toch leven we in een tijdperk waar nogal snel wordt aangenomen dat iets niet nuttig of dat iets schadelijk is. Wat zou er gebeuren als we alle schimmels zouden vernietigen? Schattige zeehondjes, woeste tijgers of sierlijke olifanten, die willen we wel helpen. Maar schimmels? Vernietig die maar.
Tussen zich laten overwoekeren door zogenaamde schadelijke organismen en die organismen vernietigen zit toch een grijze zone waarin een zekere vorm van samenleven mogelijk is, niet?
Het woord biocide bevat overigens ook het voorvoegsel ‘bio’ én het staat in een groen kadertje: dat alles roept meteen de associatie op met ecologie, hoewel het precies het omgekeerde inhoudt.

Ik kan me niet van de indruk ontdoen dat het woord ‘biocide’ iets blootlegt over onze huidige existentiële aard. We doden alle leven. Maar… ‘bio’, dat zijn ook wij, we bestaan immers niet alleen maar uit verheven ideeën en al zeker niet uit Apps. Wij mensen zitten boordevol bacteriën en schimmels.
In dat opzicht is biocide een overkoepelende term voor alle andere –ciden: insecticiden, herbiciden,… en à la limite infanticide. Die ‘kindveilige verstuiver’ is dus vast ironisch bedoeld. 

donderdag 7 februari 2013

Het zit er in, maar het moet er nog uit


Soms is het kiezen tussen een middagdutje en een opiniestuk schrijven. Meestal is de keuze snel gemaakt, anders werd deze blog dagelijks voorzien van verse deconstructies. Vandaag, na het lezen van een artikel over de ontginning van schaliegas in de Standaard, vlogen de bizarre quotes me evenwel om de oren; zoete, herstellende, vitaliserende slaap moet maar wachten.

Eerst kort waarover het gaat: In de Verenigde Staten (van Amerika, jawel) wordt al enkele jaren gas gewonnen uit schaliesteen. Op die manier hopen de Amerikanen stilaan onafhankelijk te worden van olie-import uit het Midden-Oosten.
Het gas zit dus in de grond en het er uit halen is geen sinecure. De schaliesteen dient gesplijt te worden (om het gas te laten ontsnappen) en daartoe wordt een mengsel van water, zand en chemicaliën (bacteriedoders en toxische zuren) met een enorme druk in de boorschachten gespoten (het zogenaamde ‘fracking’).
Niet alleen de chemische stoffen baren milieuorganisaties zorgen – ze kunnen zich immers verspreiden en ophopen in de bodem - ook het ‘fracking’ zelf is omstreden: er kunnen kleine aardbevingen door ontstaan.

Maar dan is het nu tijd voor enkele quotes:

 

1)      “Stel dat we het Qatar van Europa kunnen worden, dan mogen we de trein niet missen”

Toch mooi gezegd: Het Qatar van Europa. Over dat land met nauwelijks fauna en flora valt wellicht veel moois te vertellen, maar Pieter-Jan Provoost, managing-director van de Carbon Energy Club (van wie de quote komt) refereert natuurlijk naar het feit dat Qatar een poepsjieke oliestaat is die baadt in luxe: luxe wolkenkrabbers, luxe hotels, luxe terreinwagens, luxe sjakosjen vast ook wel. Des te opmerkelijker is dat hij in diezelfde quote naar een ‘trein’ verwijst. Hier toont hij toch zijn Belgische  denktrant. Voor inwoners van Qatar zou ‘de heli missen’ toepasselijker zijn.

 

2)      “Als wetenschapper klinken proefboringen mij als muziek in de oren”

Citaat van geoloog Rudy Swennen, die weliswaar ook een maatschappelijk debat over de boringen voorstelt. Maar eh, hoeveel vertrouwen kunnen we hebben in wetenschappers die proefboringen als muziek vinden klinken? Als dit het criterium vormt voor cultuur, dan zal de verqatarisering van België natuurlijk nooit als problematisch gezien worden (Ik hoop dat ik geen politici op ideeën breng).
Kris Peeters benadrukt dat we best wachten op wetenschappelijk onderzoek om over het schaliegasdossier te oordelen. Maar zou hij weet hebben van het gat in de cultuur aldaar?

 

3)      Moeten we naar schaliegas boren in een relatief bevolkte regio? Betalen we niet beter leergeld op andere plekken, bijvoorbeeld in de Noordzee?”

Eigenlijk nog grappiger dan zijn vorige quote, ware het niet zo tragisch. ‘Leergeld’ is iets wat ik associeer met zelf verbouwingen doen en dan af en toe de mist in gaan, waarna je toch op een aannemer beroep moet doen. Pech gehad, meer geld kwijt, maar je hebt er wel wat uit geleerd. Al is het maar dat je de volgende keer beter meteen een aannemer inschakelt.
Maar zo op een ander gaan prutsen en als dat mislukt, dat vervolgens ‘leergeld’ noemen, is dat correct? Geenszins. Ik haal het niet in mijn hoofd (welja, nu eigenlijk wel natuurlijk) om eerst bij Swennen de elektriciteit te gaan vervangen, alvorens mijn jaren ’40 huis onder handen te nemen. Toch is dit precies wat hij voorstelt.
Daarnaast kunnen we de vraag stellen wie er dan precies dat leergeld betaalt. De wetenschap? De mensheid? De Noordzee? Onze planeet?

 

4)      “Een weinig constructieve houding. Groen is tegen nucleaire energie, tegen steenkool, mijngas en nu ook principieel tegen schaliegas.”

Dat zegt Robrecht Bothuyne van CD&V. Groen toch, wees toch eens wat genuanceerder. Jullie klinken als zo’n halfzachte mensenrechtenactivist die zegt: “Ik ben tegen geseling, slaapdeprivatie, vierendelen, duimschroeven, peerdraaien, kielhalen en nu ook principieel tegen waterboarding.”
Het moet toch leuk blijven en we moeten toch érgens over kunnen debateren!

 

5)      “De milieurisico’s zijn volgens de bewegingen (Climaxi vzw en Friends of the Earth) veel te groot, terwijl de belofte op werkgelegenheid veel te klein zou zijn”

Sinds wanneer zijn beide zaken met elkaar in verband te brengen? De redenering volgend: als het ontginnen onze planeet om zeep helpt, maar voor tienduizenden jobs zorgt, is het ok? Komaan, milieubewegingen, laat jullie in argumentatie niet meeslepen door het marktgestuurde denken! Al leverde het werk zat op!

 

6)      “Het zit in de grond, maar het moet er nog uit”

Tot slot deze quote, als ondertitel bij het artikel. Shell is een van de energiebedrijven die proefboringen overweegt in ons land (we hebben voorraden in Luik en in de Kempen, twee al bij al verwaarloze gebieden...). Ik herhaal: Shell.
Bovenstaande quote vat ons neo-industrieel tijdperk echt wel goed samen. De dwingendheid (‘moet’) van onze industrie. Het niet kunnen verdragen ook dat er ‘iets in zit maar er niet uit komt’. Desnoods sleuren we het er met geweld uit, maar dat we als mens een passieve rol moeten spelen en wachten op iets (of iemand), dat kunnen we tegenwoordig niet aan. Onze frustratiedrempel ligt zo laag en onze technologische superioriteit is zo groot dat de combinatie van de twee vroeg of laat wel tot problemen moet leiden….

woensdag 6 februari 2013

De markt is een viswijf!


Top


Steeds vaker duikt het prefix ‘top’ op, vanuit de duistere dieptes waar het misschien beter was blijven liggen. Er zijn tegenwoordig massa’s topbankiers, topchefs, topmanagers, topdirecteurs, en zelfs topambtenaren en topcriminelen!

Persoonlijk ga ik liever geen verhoudingen aan met dergelijke toppers, bij wie de klemtoon ineens niet meer op het beroep lijkt te liggen, maar op het wazige domein dat door het prefix wordt aangewezen.

Want ‘top’ voor een beroepsklasse plaatsen, schiet wat mij betreft niet alleen een individu of beroepscategorie de hoogte in, terzelfdertijd besprenkelt het alles met een - snif, snif - geurtje: Er zit een geurtje aan (egocentrische) topbankiers, (mediageile) topchefs en (opportunistische) topadvocaten.

Is het mufheid in de ivoren toren (het eenzame topniveau) waarin ze zouden verblijven? Of het Peter-principle dat opspeelt (u weet wel, het feit dat mensen steeds doorgroeien tot op het niveau waar ze eigenlijk meer niet naar behoren functioneren)?  Voelen we nattigheid bij dat prefix dat een zekere ambitie toont bij mensen van wie we de ambitie en bevrediging eigenlijk elders verwachten, namelijk binnen hun functie?

Het prefix ‘top’ lijkt een beetje op een verkooptruc voor zaken die vooral nefast zijn. Zoals de meeste publiciteit wordt gemaakt voor ongezonde, dure of gevaarlijke zaken (die kunnen reclame het best gebruiken), zou ‘top’ weleens die personen genegen kunnen zijn, die hun functie zelf niet echt (meer) genegen zijn…            
Wanneer een fotograaf nog amper door zijn lens wil kijken, kan hij nog altijd topfotograaf worden, uitgebluste leraars worden dan topdocenten, schrijvers die om inspiratie verlegen zitten topschrijvers.   
Door aan sommigen het prefix toe te kennen, wordt de rest van de klasse gedegradeerd tot ‘bottom’ of in het beste geval tot ‘gewoon’. Hoe moet een gewone crimineel zich voelen als hij zijn collega’s in de krant als ‘topcriminelen’ vermeld ziet? Dan zakt zijn zelfvertrouwen, broodnodig in die sector, tot het niveau van een kruimeldief. Hij zal er alles aan doen om zijn marktwaarde op te krikken, en niet door zich op het rechte pad te houden.

Niet alleen de crimineel kijkt op naar de toppers in zijn branche, ook de toprechercheurs – echt waar, die bestaan – doen dat: als zij het woord ‘top’ in de mond nemen over een crimineel, spreekt daar een zeker ontzag uit: “dat is geen gewoon boefje, het is een van de grote jongens”.       
Door zich als rechercheur daarmee bezig te houden, wordt hij natuurlijk zelf toprechercheur. Zoals advocaten topadvocaten worden wanneer ze topmanagers verdedigen. Of ze zouden moeten ‘foefelen’...
Topchefs zijn, naast het feit dat ze op een toplocatie werken, ook top omdat ze topwijnen en topingrediënten gebruiken. Of ze zouden moeten foefelen.

Wie beslist wie top is? Wie beslist wanneer de duim omhoog gaat? Er gaat een bepaalde evidentie van uit. De merites lijken vanzelfsprekend geacht, de criteria ervoor ook. Doorgaans gaat het hierom: marktwaarde.

  

Eleison

 

De markt, die al zoveel van onze waarden heeft geannexeerd en tot flauwe afkooksels heeft herleid, bepaalt wie top is en wie niet. Inhoud of stijl hoef je niet noodzakelijk te hebben, omzet wel. De markt, die alles tot eenheidsworst reduceert, de markt, die ons dicteert wat we wanneer moeten doen, die markt is het die de hiërarchie opdringt aan alle functies die hij inmiddels in zijn greep heeft.

Het prefix ‘top’ insinueert immers een hiërarchie waarbinnen je aan de grond kunt zitten of aan de top kunt staan.

Ik heb medelijden met allen die het hoogste dat ze in hun vakdomein kunnen bereiken, laten bepalen door de markt. En ik kijk op naar diegenen die de top bereiken van hun persoonlijke verlangens binnen hun vakdomein, al zijn sommigen onder hen in de ogen van door de markt gecorrumpeerde anderen, aan het aanmodderen (of aan het foefelen).

Soms lijken ze er inderdaad (tijdelijk) op achteruit te gaan; in de woorden van Willem Vermandere: “voor den bakker die zijn vuur laat doven, en den boer die zijn ploeg laat staan, voor de metser die geen huis meer wil bouwen, voor de herder die nie meer durft verder gaan. Eleison.”

 

Sport

 
Veel van de toppers zijn allesbehalve top, wel integendeel, maar hun status wordt in de media keer op keer opgevoerd en bestendigd. Het genot dat ook (top)journalisten voelen wanneer/omdat ze over toplui berichten, is wellicht te groot om het prefix achterwege te laten.

Nochtans is het een schande om in deze tijden van topbankiers te spreken en al helemaal van topcriminelen. Niet dat alle gewone bankiers slechteriken zijn, welnee, het is dat zij net het prefix nooit zullen krijgen.

Misschien ligt het allemaal wel aan de topsporters. Initieel waren dat de sporters die beroepshalve met sport bezig waren. Maar nu heb je binnen de beroepssporters ook individuele ‘toprenners’ of ‘topzwemmers’.

Competitiesport wordt gekenmerkt doordat er doorgaans maar één winnaar kan zijn. Dat zijn de spelregels en ze horen bij de sport, maar gelukkig niet tot alle andere aspecten van het leven. Het is een van de functies van sport: het kanaliseren van die competitie die in elk van ons schuilt om de enige en de beste te zijn.

Maar zoals boksers elkaar in de ring bekampen maar niet daarbuiten, zou de maatschappij dergelijk competitief gedrag niet moeten aanmoedigen binnen haar dagdagelijkse grenzen. Een sportwedstrijd is immers, hoe authentiek de gevoelens ook zijn, een artificieel iets: de ‘beste’ ben je slechts tijdelijk en altijd partieel (je bent ‘ergens’ de beste in; de nummer 1 in wielrennen kan niet noodzakelijk zwemmen), maar binnen het fictionele kader van de betreffende wedstrijd krijgt de overwinning iets absoluuts.

Wanneer we die spelregels naar andere segmenten van de maatschappij gaan verplaatsen, krijgen we de idee dat we overal een dergelijk absoluut systeem kunnen nastreven: de beste zijn in bed, de beste in eten klaarmaken, de beste in mensen verdedigen voor de rechtbank, etc…

Van zodra we de laboratoriumsituatie verlaten die sportwedstrijden zijn, komen we in contexten terecht waar menselijke verhoudingen een hoofdrol spelen. En die krijg je niet gevat in de simplistische dichotomie ‘winnaar-verliezer’.       
Dat is echter precies wat er gebeurt als je iemand een topchef noemt: het wedstrijdkarakter wordt geïnjecteerd en de rijkheid van het hele gastronomisch gebeuren waarin smaken en kleuren altijd verschillen, gaat teniet. Want dat ik niet van konijnenmousse met mossels hou, maakt de topchef er niet minder top op. Nochtans is hij – op dat moment – helemaal niet top voor mij.

Het subjectieve gaat dus verloren wanneer alle beroepen geobjectiveerd worden. Vergis u niet, dat objectieve karakter is bij uitstek een kenmerk dat een beroep beter in de markt doet passen. De markt verdraagt geen subjectiviteit (al staat ze er bol van), wel duidelijke, objectieve vakjes: ja, neen, houden, verkopen, winnaar, verliezer, top, bottom, geen ster, drie sterren.

 

Evidence-based
 

Ik vrees de dag dat het prefix ook het relationele bereikt. Dan heeft elke topper natuurlijk ook een toplief, anders kan hij zijn carrière wel vergeten. Een toplief is dan zoiets als een topwijf (liefst met dikke borsten, aangezien er weinig bottom is), die in een toprichting afstudeerde en ergens een topfunctie heeft óf zich toelegt op de ondersteuning van de topfunctie van haar topman. 

En dan hebben hebben we liefst ook topkinderen, die, volgens eerder vermelde denktrant, van ons dan weer topouders maken. Zij gaan natuurlijk ook voor de topstudiekeuze, die geen effect is van hun persoonlijke verlangen maar in functie staat van de marktwaarde: de kans op (goed betaald) werk.

In de psychologische hulpverlening zien we de laatste jaren dan weer het belang van evidence-based therapie toenemen. De redenering is als volgt: uit alle bestaande therapieën wordt de ‘beste’ geselecteerd en die wordt dan als standaardtherapie geserveerd aan allen die aan een bepaalde kwaal lijden.  De ‘beste’ therapie is diegene die in de praktijk (evidence) het meest werkzaam is.

Daar knelt het schoentje. Wat is werkzaam? Werkzaam betekent dan bijna altijd: wanneer het ervoor zorgt dat een cliënt terug functioneert en dus productief deelneemt aan de markt. De therapieën die zeer werkzaam blijken voor de cliënt, maar die ingaan tegen de wensen van alle derde spelers die voordeel hebben aan de evidence-based therapie (de hulpverlenende instituten zoals ziekenhuizen, WZC, ed, wiens werking  gebaseerd is op een zo strak mogelijke organisatie en zo groot mogelijke efficiëntie, en de farmaceutische sector voorop) worden gedegradeerd tot ‘bottom’:  niet bewezen, niet efficiënt...



‘Dé markt’, dat is een verdichting van alle bestaande, of zelfs alle ‘mogelijke’ markten. De markt, die zoveel maakt of kraakt, bestaat in se niet. Net daarom is het zo’n krachtige ‘ander’: hij is ogenschijnlijk niet aangetast door de gebreken van alle kleine anderen, al die marktjes die aan de wetten van de irrationaliteit onderhevig zijn. Maar vergis u niet: de markt lijkt zonder tekort, onaantastbaar, zeker, maar is niets anders dan ‘een’ markt in het kwadraat, waarin verkopers elkaar proberen te overstemmen om hun koopwaar aan te prijzen. Met andere woorden: de markt is een Viswijf.

donderdag 24 januari 2013

Een béétje vergiiif…


Soms zijn er van die interviews waar je zo overheen leest, maar die een achterliggend ideeëngoed laten zien, waar je beter even bij stilstaat. Vandaag in De Standaard (24/01/2013): Interview met Jan Tytgat, toxicoloog, over het feit dat ongeveer 80% van het fruit en 60% van de groenten in de Belgische rekken resten van pesticiden bevatten.

Ik reken hier niet af met de geïnterviewde man, maar enkel met zijn discours, bovendien enkel uit dit interview, en daarenboven enkel bepaalde delen in het interview. Maar boven alles… tijd voor een deconstructie!

1)      “Er is geen risico naar volksgezondheid toe”.

Dit citaat doet me denken aan het grapje van de statisticus: Die waadde door een rivier van gemiddeld een halve meter diep. Hij verdronk.
Ik kom hier op het einde op terug.


2)      “De EFSA bepaalt voor elk gewasbeschermingsmiddel een wettelijke norm die niet overschreden mag worden”

Ik doe allerminst aan onderzoeksjournalistiek. Ik trek de betrouwbaarheid van dit instituut niet in kwestie. Wel de intelligentie ervan. Een wettelijke norm is onderhevig aan de subjectiviteit van diegenen die hem opstellen. Bovendien zijn normen altijd tijds- en plaatsgebonden en dus erg relatief. Het is niet ondenkbaar dat wat vandaag de dag norm is, morgen als misdadig wordt gezien. Of… dat het nog erger wordt. Bisfenolvrije babyproducten waren tot voor kort ook slechts het stokpaardje van bepaalde merken, tegenwoordig is bisfenol hier helemaal not done. En zo zijn er nog wel wat stoffen te noemen, de gratis vervanging van loden (buiten)waterleidingen zijn er niet zomaar gekomen.
Met andere woorden, de intelligentie van een instituut dat normen uitvaardigt, is beperkt en tijds- en plaatsgebonden. Dynamisch dus. Zo’n norm is allesbehalve onveranderlijk. Het is een soort fotografische opname van een ‘weten’ op een bepaald moment, op een bepaald tijdstip.


Let overigens ook op de term ‘gewasbeschermingsmiddel’. Zoals ‘oorlog’ tegenwoordig ‘vrede’ wordt genoemd…

Dat brengt ons niet bij het volgende punt, maar we hoppen er desondanks heen!

 
3)      “Je moet realistisch zijn: de opbrengst is zoveel groter door pesticiden. Ook al zouden ze in een ideale wereld misschien niet bestaan.”

Deheer Tytgat laat ons geloven dat een pesticidevrije wereld een naïeve gedachte is, over een ideale wereld, iets voor dromers, en dat pesticiden de norm zijn. Wat een pervertering! Er zijn heel wat alternatieven voor pesticiden maar die manieren van landbouw worden erg weinig gefaciliteerd – integendeel, ze dienen op te boksen tegen machtige lobby’s. Een pesticidevrije wereld is een realiteit waar we potverdorie in moeten durven investeren, een haalbare kaart, het zijn de pesticiden die afwijkend zijn! De heer Tytgat stelt dat er “een wereldwijd akkoord is om pesticiden te gebruiken om iedereen van voedsel te voorzien.” Is het dan ok? Om dat lobby’s er wereldwijd akkoorden voor hebben bemachtigd? Is het dan ethisch? Dit is de tweede achterliggende visie (zie 2)) waar de heer Tytgat ons iets als een vanzelfsprekendheid doet aannemen, omdat er een norm/compromis/akkoord is. Ik weiger alvast om me dit verhaal te laten opspelden: dat pesticiden de nieuwe norm zijn.


4)      “Je gaat niet dood van een citroentje in de thee”

Haha! Het zijn angsthazen die zo’n domme fabeltjes geloven! Van een citroentje… haha. Het gebruik van een verkleinwoord toont hier een zekere neerbuigendheid. Maar het legt tevens ook bloot wat het probeert te verbergen: verkleinwoorden worden immers vaak gebruikt om iets af te zwakken maar tonen daarmee vaak net het nefaste karakter aan: sigaretje, whiskeytje, druppelke, broodje, frietjes,… en nu dus ook bespoten citroentjes.

De heer Tytgat ridiculariseert hier een idee maar wat mij betreft, slaagt hij daar niet helemaal in om de kern van waarheid die in de idee zit, van tafel te vegen. Onlangs maakten we eenzelfde soort ridicularisering mee, toen de wereld zou vergaan op 21 december 2012. Haha! Oenen, die dat geloven! Maar terwijl we lachen, is onze halve planeet al om zeep.
Natuurlijk vergaat de planeet niet zo ineens. Maar dát ze kwetsbaar is en sterfelijk, is me dunkt toch de kern van die hele discussie. En die kern wordt in het gelach meteen mee weggelachen.
Niemand zal sterven van een bespoten citroenschijfje. Maar dat het schijfje een schakel vormt van een door de markt georchestreerde en door een hoop instituten toegedekte, langzame vergiftiging, is misschien wél een evidentie?


5)      “Je gaat er niet dood van” impliceert wat mij betreft de bijhorende gedachte: “dus word je er sterker van”. Volg me eventjes in de redenering:

Een man wiens dochter meerdere keren was misbruikt vertelde me ooit: “Ze zal er toch ook sterker uitkomen. Ik zie soms van die kasplantjes die nooit iets hebben meegemaakt.” Echter:

a)      Sterker uit een trauma komen, is niet iedereen gegund. Sommigen komen er nooit uit.

b)      Er zijn adequatere manieren om je te wapenen tegen de slings and arrows of outraguous fortune. Een warm nest en zo. Of een zeker rouwproces doormaken, afscheid nemen van illusies, proberen te genieten van het heden,… Maar lijden om lijden te vermijden is, welja, onzin.

c)      Het Reële, bij uitstek datgene dat traumatiserend werkt, omdat ons symbolisch systeem hier tekortschiet in het verwerken van wat ons overkomt, wel, dat Reële slaat altijd onverwachts toe. Zelfs al is het verwacht, dan nog “slaat het toe”. Het onheil proberen te counteren is een soort infantiele almachtsgedachte (waar we ons allen natuurlijk aan laven…)

d)      Waartegen moeten we ons eigenlijk wapenen? Waartoe dienen trauma’s, om trauma’s in de toekomst aan te kunnen? Nee, de aanval zit in de verdediging zelf en dat is een perverte vicieuze cirkel waar slachtoffers vaak moeilijk uit raken.

e)      A la limite gaat het om de dood, niet? Sterker worden, zich wapenen… tegen de dood. Maar geen kruid is opgewassen tegen sterven. Geen wapen doet ons die strijd winnen. Wat een neurotisch tijdverlies (waar we ons alweer graag mee ledig houden…) om artificieel te gaan lijden, als wapen tegen de dood.

Waarom die hele uitleg? Omdat eenzelfde gedachte impliciet in dit discours over pesticiden verwerkt zit: “het is eigenlijk een norm en je gaat er niet van dood. We moeten leren leven met gif.” Als het een norm is, nagestreefd moet worden, betekent het dat er positieve associaties mee worden gemaakt. Die worden zelden uitgesproken, in dit artikel wordt enkel vermeld dat pesticiden helpen om voedsel te voorzien voor iedereen.


6)      In de hulpverlening voor verslaving (of “toxicomanie”) wordt de laatste jaren minder gesproken van soft- en harddrugs. Maar meer en meer van soft- en hardgebruik. Je kunt bijvoorbeeld een problematisch cannabisgebruiker zijn, maar een gecontroleerd cocaïnegebruiker. Niet dat het middel niets in de schaal legt: het soort middel faciliteert vaak bepaald gebruik. Er zijn echter een aantal verschillen met het vergiftigd worden door pesticiden. Ik denk aan het feit dat we hier weinig controle kúnnen hebben over de giffen die we binnenkrijgen. We weten amper wat we nemen, en hoeveel we ervan nemen (verspreid over alle voedingsmiddelen die we eten en hoeveel we ervan eten). Daarenboven kunnen we geen “nee” zeggen, zoals we dat wel kunnen ten aanzien van heel wat drugs (al onze ‘–tjes’). Het is met andere woorden geen keuze.


7)       Van een toxicoloog die uitspraken doet over pesticiden die mijn geliefden en ik binnenkrijgen, verwacht ik dat hij

a)      Meer durf vertoont en de angst voor collectieve angsthysterie (de bevolking die panikeert, zeg maar) trotseert ( De uitspraak “onze volksgezondheid is niet in gevaar” toont zijn preoccupatie hiermee aan)

b)      Meer durf vertoont in het aanklagen van die “nieuwe norm”. Het is niet omdat de norm langzaam opschuift, het is niet omdat men er akkoorden over sluit en het is niet omdat het een mooie doelstelling heeft (mensen eten geven) dat het ok is. Dat is het namelijk niet. Onze volksgezondheid is in gevaar!

zondag 20 januari 2013

Over humor

18/01/2013
De sprong
Amélie Nothomb verwoordde ooit in een interview haar positie als schrijver als het innemen van een specifieke afstand tot een object, van waaruit het object als grappig gezien kan worden. Soms moest ze daarvoor wat dichter komen, soms diende ze achteruit te gaan. Met elk object, elke gebeurtenis, was de afstand anders. Maar altijd was ze op zoek naar de juiste afstand. In nogal wat krijgskunsten bestaat die notie van la juste distance ook: een dunne lijn tussen aanval en verdediging.
Naar aanleiding van enkele actuele gebeurtenissen en enkele recente brieven in De Standaard rond het thema ‘humor’ (Auwch, humor bijt, 15/01/13 en Humor bijt, dat klopt 17/01/13) vroeg ik me af hoe conservatief of progressief ik hierover dacht en ik kwam onder meer hiertoe:
Privé doe ik dat wel vaker, mensen uitlachen, maar het moment waarop iemand beslist publiekelijk met iets of iemand te lachen, moet de stap dan niet gemaakt worden naar ‘humor’? Zoals een douchezanger die een zangcarrière ambieert op een of andere manier ook een sprong dient te maken naar een ‘ander’ zingen. Dan nog zal het niet voor iedereen even grappig aandoen, maar het zal het niveau van het ‘lachwekkende’ overstijgen.
‘Humor’ is een vak. Comedians willen, terecht, ernstig genomen worden. Dat rechtvaardigt, vind ik, enigszins bovenstaande uitspraak: de stap naar ‘humor’ die gemaakt moet worden. Anders kan elke grappenmaker overal en altijd publiekelijk zijn ding doen. Maar zoals bij elk vak, hoort ook bij ‘humor’ een zekere ethiek en deontologie aanwezig zijn, anders holt het uit. Wat humor dan wel mag zijn, in contrast met het lachwekkende, daar heb ik het raden naar (wat ik dan ook aan het doen ben). Maar ik ben wel overtuigd van het verschil tussen de twee. En wat die ethiek dan zoal moet inhouden, weet ik ook niet. Maar dat humor zonder deontologie zelf lachwekkend wordt, daar ga ik wel van uit.
Relativerend
Humor houdt een mening in. En woorden zijn toch vaak ook zwaarden. Je kunt mensen pijn doen met woorden, dat heet verbale agressie. Je kunt mensen wanhopig maken door te zwijgen en hun zelfbeeld verwoesten door hen bepaalde dingen te zeggen. Soms heet dat pesten, soms is het grappig, soms niet. Maar humor is het niet.
Het lijkt me erg moeilijk om te bepalen wat humor is en wat niet, maar het hangt volgens mij niet louter af van het al dan niet grappig zijn. De cartoons rond Mohammed waren bijvoorbeeld niet grappig in mijn ogen, maar ik vond het wel humor: ze zetten een religie even op haar plaats. Namelijk op één lijn met al het ander menselijke. In die zin is humor relativerend.
Betrekkingen
In de communicatietheorie wordt een onderscheid gemaakt tussen het inhoudsniveau en het betrekkingsniveau van een boodschap. Het eerste gaat om wat je zegt, het tweede draait om het relatievoorstel dat je in je boodschap meegeeft. Als je tegen je hond ‘zit!’ roept, geef je naast de inhoudelijke boodschap meteen ook mee: ik ben de baas, jij bent de hond.  Dat relatievoorstel kan men (in casu je hond) vervolgens accepteren of weigeren.
Ik zie regelmatig ‘grappen’ waarbij ik me afvraag wat het relatievoorstel inhoudt. En of, als ik de aangesprokene van de grap was, of ik dan het voorstel zou aannemen. Ook al vinden we de inhoud ok, vaak verwerpen we het impliciete relatievoorstel. Wellicht is dat wat nogal eens gebeurt wanneer mensen zich geviseerd voelen door een grap of uitlating: ze pikken het relatievoorstel (“zie mij als… ik zie jou als…”) niet. Ook al hebben ze misschien weinig tegen de inhoud an sich. Ze pikken het niet als mens, of ze pikken het niet binnen de professionele functie de ze bekleden.
Een tweede idee rond het betrekkingsniveau van grappen, is dat diegene die zich geviseerd voelt vaak niet alleen de rol die hem in de grap wordt gegeven, verwerpt – al dan niet vanuit zijn professionele functie - maar ook de rol die de grappenmaker zichzelf geeft. Iemand die een grap vertelt, neemt namelijk een bijzondere positie in. Het volstaat daarna niet om te zeggen: “Je mag mij gerust ook uitlachen, dan zijn we quite.” Misschien wil de geviseerde dit helemaal niet, het vertellen van de grap is immers een genot van de grappenmaker; niet iedereen heeft evenveel zin in humor met eender wie op eender welk moment op eender welke plaats.
Ter vergelijking: iemand geeft me een klap in het gezicht. Ik kan er niet mee lachen natuurlijk. Reactie van diegene die de klap uitdeelde: “Doe niet flauw, je mag me ook slaan.” Daar heb ik niet de minste zin in. Dus dat maakt de klap in mijn ogen niet goed. ’s Avonds daarentegen ga ik naar de boksclub en daar deel ik wel klappen uit. Of, en hier komen we bij een interessant punt: ’s Avonds kom ik thuis en ik geef mijn vrouw klappen. Structureel hetzelfde, inhoudelijk verschillend, maar het is een interessant punt omdat het vaak deel uitmaakt van de redenering: het is geoorloofd om die of die belachelijk te maken, hij heeft het gezocht/hij doet het zelf ook/…
Grenzen
Als we met alles mogen lachen, verliest humor dan zijn betekenis niet? Een beetje alsof alles ineens kunst zou worden genoemd. Want - misschien nog een verschil met het lachwekkende -humor is een gedeelde zaak, ze maakt minstens deel uit van de verhouding tussen grappenmaker en object (in casu subject als het een persoon betreft), nog los van de verhouding met de toehoorder. Met alles lachen, houdt een zeker geloof in stand dat elk geviseerd object grappig kan zijn, als de grappenmaker het onderwerp met zijn goddelijke vingers aanraakt. Maar geen enkele grappenmaker is Cresus, niet elk object is in staat in goud te veranderen als hij het aanraakt. Er bestaan met andere woorden, volgens mij dan toch, grenzen aan humor, die ook onafhankelijk van de grappenmaker hun invloed uitoefenen. Het zijn grenzen die te maken hebben met het thema, de culturele traditie, de tijdsgeest, … maar ook met diegene waarover een grap wordt gemaakt en diens gevoeligheden. Meer zelfs: het zijn die grenzen die de toehoorders doen lachen! De grenzen van humor ontkennen houdt de onmogelijkheid van humor in.
De grenzen van de geviseerde meteen denigrerend herleiden tot lange tenen of overgevoeligheid of slecht verliezerschap, gaat dan wellicht voorbij aan het feit dat de grenzen waarvan sprake vaak ook structureel zijn. En dat ligt wellicht gevoelig voor de grappenmaker: hij is niet in staat om alles grappig te maken. Zijn humor is relatief en hijzelf is beperkt, niet door een inperking van de vrije meningsuiting, maar door een vorm van structurele censuur die bij het leven hoort: een existentiële inperking dus.  Het relatievoorstel dat een zich - in de grap - almachtig wanende grappenmaker doet, wordt met andere woorden soms door het leven zelf verworpen, en niet altijd louter door diegene die zich persoonlijk geviseerd voelt.

Fabiolala, ze is met ONS geld weg (?)

Er is een discussie aan de gang over Fabiola en wat ze heeft durven doen, de sluwe. Ik kon me, intuïtief, niet vinden in een positie tégen de koningin en heb voor mezelf even geprobeerd wat argumenten neer te pennen. Je kunt hier niet echt voor of tegen Fabiola zijn, maar dit zijn alvast de, subjectieve, argumenten waarom ik niét verontwaardigd ben:

1) Van zodra het over geld gaat, vallen we blijkbaar terug op een vulgair bezitsargument. Het komt ongeveer daarop neer: “Hoe durft ze, ONS geld pakken!” Die ‘ons’ stoort me geweldig. Marc Uyttendaele spreekt vandaag in de Standaard over geld dat ‘oorspronkelijk toebehoorde aan de gemeenschap’. Zijn we nu ineens een gemeenschap? Vlamingen en Walen gezellig aan hetzelfde zeel trekkend? Is het de markt die ons bindt? Ik wens geen deel uit te maken van een solidariteit (/en een burgerschap) die (/dat) enkel gestoeld is op een coalitie, een alliantie tegen een gemeenschappelijke vijand die ons geld heeft afgepakt of dat van plan is. Zo’n coalitie is daarenboven enorm broos, dat zouden we moeten weten.

2) Is het wel ‘ons’ geld? Zelfs nog los van de vraag of het nu gaat om ‘middelen verworven uit persoonlijke bezittingen’ zoals een officiële verklaring van het Paleis het stelt, kunnen we ons de vraag stellen of het hier om ons geld gaat. We spreken over een serieuze som geld. (Bijna) niemand van ons heeft die som. We hebben hoogstens een minideeltje bijgedragen aan die som. De verontwaardiging over dat ‘geld’, als zou de ganse som van ons zijn, is misplaatst. Het is een onlogische redenering, een beetje zoals men gemiddelden berekent maar die gemiddelden bestaan reëel gezien niet, ze zijn een constructie op basis van – al dan niet –reële factoren (bvb scores), om te kunnen vergelijken: maar ze bestaan eigenlijk niet. Nog moeilijker: die grote som geld representeert ons als individu nauwelijks. Toch wordt er nu een zekere symbolische representatie door enkele politici naar voor geschoven/opgedrongen: “Voel u aangesproken, dit gaat om u!”

3) Voor zover ik alles een beetje goed heb gelezen, werden hier geen wetten overtreden. Wordt er dan verondersteld dat Fabiola een ethiek aan de dag moet leggen die anderen niet hebben? “Hier, poes, ik zet een bakje melk neer, maar je mag er niet van drinken.” Ik ben het niet eens met haar act, laat dit duidelijk zijn, het is onethisch, maar dit gebrek aan ethiek werd en wordt structureel gefaciliteerd door een systeem dat nu ineens op z’n achterste poten staat.

4) Een argument van Marc Uyttendaele luidde vandaag: “We hebben moeten uitleggen aan de werknemers van dit land dat ze niet mogen hopen op een betekenisvolle verhoging van hun inkomen.[. ..] We weten dat sommige medicijnen of minder courante behandelingen niet volledig terugbetaald kunnen worden door gebrek aan middelen. Toch heeft de Belgische staat de middelen om een bedrag van meer dan een miljoen euro te geven aan een persoon die geen andere verdienste heeft dan dat ze op een bepaald moment getrouwd is met een koning”. Waar. Maar dan moeten we ook durven zeggen: “We hebben aan duizenden ouders in vluchtelingenkampen moeten uitleggen dat er geen voedsel is voor hun stervende kinderen. Toch zetten we in het Westen met z’n allen keukens neer van vijfentwintigduizend euro, waarin we soms alleen in weekenden koken.” Een publieke wandaad met veel bravoure aanklagen, onder het mom dat het een voorbeeldfunctie betreft, en de dagdagelijkse maar veel structurelere oneerlijkheden zozo laten, is evenzeer een wandaad.

5) “De efteling elfjes”, een suske & wiske album waarin Fabiola opduikt, roept veel te fijne herinneringen op . Ik ga het meteen herlezen.

Makkak

Dit is een reactie op artikel: “Luchthaven experimenteert met nieuw veiligheidssysteem: passagiers worden gecheckt volgens herkomst. Brussels Airport gaat reizigers met ‘risicoprofiel’ strenger controleren.” (De Morgen, Woensdag 24 augustus 2011, pagina 9).

Zij kleeft foto’s van vier jaar geleden in een album. Ik wilde nog wel een jaar wachten. Het zijn de foto’s van onze huwelijksreis naar Mexico die als een film het trauma terug afspelen dat ik er aan overhield...
We zouden er twee weken bij vrienden van mijn ouders verblijven en de dag na de trouwerij vertrokken we. Het onheil meldde zich al aan bij de Amerikaanse douane waar ik – wellicht omwille van de Arabische afkomst, het blijft gokken - werd meegenomen (A moest buiten blijven) voor een laaghartige ondervraging. Door niets minder dan een onvervalste schoft. En zo zouden we er bij de terugreis aan de douane nóg twee tegenkomen, klonen van eenzelfde arrogant onvernuft.

Dit schreef ik in een stukje dat in De Bond verscheen. Dat de frustratie van toen nu een geïnstitutionaliseerd karakter dreigt te krijgen, doet mij kokhalzen: Brussels Airport experimenteert met een nieuw veiligheidssysteem waarbij passagiers worden gecheckt volgens herkomst.
Als halve makkak heb ik doorgaans weinig te klagen: Ik spreek zowel AN als Nederlands met haar op (West-Vlaams), ik heb een diploma klinische psychologie - geen vod uit een Arabische schurkenstaat waar ze achterstevoren schrijven, maar een heuse onderscheiding aan de UGent. Dat ik de leerstof, uitgezonderd enkele favoriete vakken, grotendeels uit mijn geheugen heb verbannen - als ik ze er al ooit heb ingeplant - wordt gelukkig niet als ontwaardingcriterium gezien. Bovendien betaal ik belastingen (het is te zeggen: ik krijg volgend jaar geld terug wegens een nieuwe verwarmingsketel).
Maar dat enkele bonobo’s aan de douane mijn mobiliteit onder hun curatele gaan plaatsen, is voor mij een vlucht te ver. Ik stel voor dat we dan ook negers weren, want die zie je niet goed genoeg, Tunesiërs, want die vatten spontaan vlam als ze wat kwaad worden, en alle Aziaten, omdat het altijd Japanners kunnen zijn en die zijn te radioactief voor lijnvluchten.
Veiligheid in de lucht is een gegronde reden om alle passagiers aan controle te onderwerpen. Wat ik weiger te begrijpen, is dat een deel van de wereldbevolking (zakenlui) nu het voorrecht zou krijgen om zich snel voort te bewegen (om dan na hun pensioen zeer mindfull  te onthaasten) en dat een ander deel daar een onevenredig hoge prijs voor betaalt. “Ongemak wordt afgewogen tegenover veiligheid”, heet het. Ik meen dat hier eerder ‘marginaliseren’ tegenover ‘faciliteren’ wordt geplaatst en dat is onaanvaardbaar, en nog niet eens omdat het op basis van afkomst of nationaliteit wordt gedaan.
Stel dat we in 2012 gaan bepalen dat ‘passagiers met een verhoogd risico op diabetes’ een gevaar vormen voor de veiligheid van ‘normale passagiers’. Dan zouden we de dikbuikigen onder ons aan een strengere controle kunnen onderwerpen, zeker als ze uit België komen waar de statistieken op dat vlak boekdelen spreken. Daar zullen wellicht ook wel “diplomaten of regeringsmagistraten”  (dixit Schouppe) tussen zitten want dat frequent gevlieg eindigt toch vaak op restaurant. Geen idee of meneer Schouppe in die categorie valt, maar als hij geen dikke buik heeft, moet hij dat eerst bewijzen en dan is er geen probleem. Denigrerend, niet?
Toen ik vorig jaar met nog een drietal andere makkaken uit de bus stapte aan de Rooseveltplaats, zei een kreng tegen een ander: “Ah, is ’t uitverkoop misschien?” Ik zakte bijna door de grond en toen ik een uurtje later aan het lesgeven was, leek het alsof er ‘allochtoon’ op mijn voorhoofd stond. Ik heb het later die dag gecheckt en het staat er inderdaad op, maar er staat nog zoveel meer op geschreven. Ik haat het wanneer mijn nationaliteit op een podium komt te staan en ik haat het nog meer als ik daar niet zelf over beslis, zoals in dit schrijven. Ik haat het wanneer mijn identiteit herleid wordt tot nationaliteit en ik weiger doorgaans om met een soort gecultiveerde, nationalistische ‘trots’ te reageren op xenofobie.
Maar om met een positief verhaal te eindigen: Ik heb het in dit schrijven enkel over het geplande experiment om reizigers met een ‘risicoprofiel’ strenger te controleren, en niet over de complexe migratie- en asielproblematiek. Of toch een beetje… Want op dezelfde pagina 9 waarop Schouppes idee staat, las ik in een ander artikel het volgende: “De tijd die het duurt om dezelfde afstand te overbruggen, beleef je op de terugweg vaak wel een kwart korter dan op de heenweg”. Als dat geen goed nieuws is voor illegalen en risicopassagiers!