zondag 20 januari 2013

Over humor

18/01/2013
De sprong
Amélie Nothomb verwoordde ooit in een interview haar positie als schrijver als het innemen van een specifieke afstand tot een object, van waaruit het object als grappig gezien kan worden. Soms moest ze daarvoor wat dichter komen, soms diende ze achteruit te gaan. Met elk object, elke gebeurtenis, was de afstand anders. Maar altijd was ze op zoek naar de juiste afstand. In nogal wat krijgskunsten bestaat die notie van la juste distance ook: een dunne lijn tussen aanval en verdediging.
Naar aanleiding van enkele actuele gebeurtenissen en enkele recente brieven in De Standaard rond het thema ‘humor’ (Auwch, humor bijt, 15/01/13 en Humor bijt, dat klopt 17/01/13) vroeg ik me af hoe conservatief of progressief ik hierover dacht en ik kwam onder meer hiertoe:
Privé doe ik dat wel vaker, mensen uitlachen, maar het moment waarop iemand beslist publiekelijk met iets of iemand te lachen, moet de stap dan niet gemaakt worden naar ‘humor’? Zoals een douchezanger die een zangcarrière ambieert op een of andere manier ook een sprong dient te maken naar een ‘ander’ zingen. Dan nog zal het niet voor iedereen even grappig aandoen, maar het zal het niveau van het ‘lachwekkende’ overstijgen.
‘Humor’ is een vak. Comedians willen, terecht, ernstig genomen worden. Dat rechtvaardigt, vind ik, enigszins bovenstaande uitspraak: de stap naar ‘humor’ die gemaakt moet worden. Anders kan elke grappenmaker overal en altijd publiekelijk zijn ding doen. Maar zoals bij elk vak, hoort ook bij ‘humor’ een zekere ethiek en deontologie aanwezig zijn, anders holt het uit. Wat humor dan wel mag zijn, in contrast met het lachwekkende, daar heb ik het raden naar (wat ik dan ook aan het doen ben). Maar ik ben wel overtuigd van het verschil tussen de twee. En wat die ethiek dan zoal moet inhouden, weet ik ook niet. Maar dat humor zonder deontologie zelf lachwekkend wordt, daar ga ik wel van uit.
Relativerend
Humor houdt een mening in. En woorden zijn toch vaak ook zwaarden. Je kunt mensen pijn doen met woorden, dat heet verbale agressie. Je kunt mensen wanhopig maken door te zwijgen en hun zelfbeeld verwoesten door hen bepaalde dingen te zeggen. Soms heet dat pesten, soms is het grappig, soms niet. Maar humor is het niet.
Het lijkt me erg moeilijk om te bepalen wat humor is en wat niet, maar het hangt volgens mij niet louter af van het al dan niet grappig zijn. De cartoons rond Mohammed waren bijvoorbeeld niet grappig in mijn ogen, maar ik vond het wel humor: ze zetten een religie even op haar plaats. Namelijk op één lijn met al het ander menselijke. In die zin is humor relativerend.
Betrekkingen
In de communicatietheorie wordt een onderscheid gemaakt tussen het inhoudsniveau en het betrekkingsniveau van een boodschap. Het eerste gaat om wat je zegt, het tweede draait om het relatievoorstel dat je in je boodschap meegeeft. Als je tegen je hond ‘zit!’ roept, geef je naast de inhoudelijke boodschap meteen ook mee: ik ben de baas, jij bent de hond.  Dat relatievoorstel kan men (in casu je hond) vervolgens accepteren of weigeren.
Ik zie regelmatig ‘grappen’ waarbij ik me afvraag wat het relatievoorstel inhoudt. En of, als ik de aangesprokene van de grap was, of ik dan het voorstel zou aannemen. Ook al vinden we de inhoud ok, vaak verwerpen we het impliciete relatievoorstel. Wellicht is dat wat nogal eens gebeurt wanneer mensen zich geviseerd voelen door een grap of uitlating: ze pikken het relatievoorstel (“zie mij als… ik zie jou als…”) niet. Ook al hebben ze misschien weinig tegen de inhoud an sich. Ze pikken het niet als mens, of ze pikken het niet binnen de professionele functie de ze bekleden.
Een tweede idee rond het betrekkingsniveau van grappen, is dat diegene die zich geviseerd voelt vaak niet alleen de rol die hem in de grap wordt gegeven, verwerpt – al dan niet vanuit zijn professionele functie - maar ook de rol die de grappenmaker zichzelf geeft. Iemand die een grap vertelt, neemt namelijk een bijzondere positie in. Het volstaat daarna niet om te zeggen: “Je mag mij gerust ook uitlachen, dan zijn we quite.” Misschien wil de geviseerde dit helemaal niet, het vertellen van de grap is immers een genot van de grappenmaker; niet iedereen heeft evenveel zin in humor met eender wie op eender welk moment op eender welke plaats.
Ter vergelijking: iemand geeft me een klap in het gezicht. Ik kan er niet mee lachen natuurlijk. Reactie van diegene die de klap uitdeelde: “Doe niet flauw, je mag me ook slaan.” Daar heb ik niet de minste zin in. Dus dat maakt de klap in mijn ogen niet goed. ’s Avonds daarentegen ga ik naar de boksclub en daar deel ik wel klappen uit. Of, en hier komen we bij een interessant punt: ’s Avonds kom ik thuis en ik geef mijn vrouw klappen. Structureel hetzelfde, inhoudelijk verschillend, maar het is een interessant punt omdat het vaak deel uitmaakt van de redenering: het is geoorloofd om die of die belachelijk te maken, hij heeft het gezocht/hij doet het zelf ook/…
Grenzen
Als we met alles mogen lachen, verliest humor dan zijn betekenis niet? Een beetje alsof alles ineens kunst zou worden genoemd. Want - misschien nog een verschil met het lachwekkende -humor is een gedeelde zaak, ze maakt minstens deel uit van de verhouding tussen grappenmaker en object (in casu subject als het een persoon betreft), nog los van de verhouding met de toehoorder. Met alles lachen, houdt een zeker geloof in stand dat elk geviseerd object grappig kan zijn, als de grappenmaker het onderwerp met zijn goddelijke vingers aanraakt. Maar geen enkele grappenmaker is Cresus, niet elk object is in staat in goud te veranderen als hij het aanraakt. Er bestaan met andere woorden, volgens mij dan toch, grenzen aan humor, die ook onafhankelijk van de grappenmaker hun invloed uitoefenen. Het zijn grenzen die te maken hebben met het thema, de culturele traditie, de tijdsgeest, … maar ook met diegene waarover een grap wordt gemaakt en diens gevoeligheden. Meer zelfs: het zijn die grenzen die de toehoorders doen lachen! De grenzen van humor ontkennen houdt de onmogelijkheid van humor in.
De grenzen van de geviseerde meteen denigrerend herleiden tot lange tenen of overgevoeligheid of slecht verliezerschap, gaat dan wellicht voorbij aan het feit dat de grenzen waarvan sprake vaak ook structureel zijn. En dat ligt wellicht gevoelig voor de grappenmaker: hij is niet in staat om alles grappig te maken. Zijn humor is relatief en hijzelf is beperkt, niet door een inperking van de vrije meningsuiting, maar door een vorm van structurele censuur die bij het leven hoort: een existentiële inperking dus.  Het relatievoorstel dat een zich - in de grap - almachtig wanende grappenmaker doet, wordt met andere woorden soms door het leven zelf verworpen, en niet altijd louter door diegene die zich persoonlijk geviseerd voelt.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Reacties: